18289 |
fluwelen broek |
velours (fr.) boks:
ein floere boks (L415p Opoeteren)
|
een fluwelen broek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
34307 |
fokbeer |
rasbeer:
rasbīr (L415p Opoeteren),
stamboekbeer:
stambōkbīr (L415p Opoeteren)
|
Mannelijk varken waarmee men fokt. [N 76, 9; N 19, 7; monogr.]
I-12
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmeer:
vīǝ.lǝsmē̜.r (L415p Opoeteren)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
34312 |
fokzeug |
kweekzoog:
kwēksūi̯ǝ.x (L415p Opoeteren)
|
Zeug die men houdt om biggen te winnen. [JG 1a, 1b; N M, 22 add.; monogr.]
I-12
|
21559 |
fooi |
fooi:
fu[ə}j (L415p Opoeteren),
drinkgeld
foe[e}j (L415p Opoeteren),
foui (L415p Opoeteren)
|
fooi [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20143 |
fopspeen |
lots:
syn. tuter
lòts (L415p Opoeteren)
|
fopspeen
III-2-2
|
21556 |
fortuin maken |
fortuin maken:
He zal fertien maken (L415p Opoeteren),
Hè zal fertien maken (L415p Opoeteren),
Hŋ zal fərtun makə (L415p Opoeteren)
|
Fortuin. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33528 |
framboos |
framboos:
framby(3)̄z (L415p Opoeteren),
hennenbeer:
henəbīr (L415p Opoeteren),
hinnebiêre (L415p Opoeteren)
|
framboos [ZND 34 (1940)]
I-7
|
24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broene pater (L415p Opoeteren)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjelen (L415p Opoeteren)
|
bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|