18945 |
gemeen |
gemeen:
gəmein (L415p Opoeteren),
ook materiaal znd 23, 79
gemein (L415p Opoeteren)
|
gemeen [ZND A2 (1940sq)] || gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeent:
gemeintj (L415p Opoeteren),
gəmejnt (L415p Opoeteren)
|
gemeente [ZND 24 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
21494 |
gemeentehuis |
gemeentehuis:
gemeintjehoe[e}s (L415p Opoeteren)
|
gemeentehuis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18958 |
gemene vrouw |
canaille (fr.):
Fr. canaille
kenalie (L415p Opoeteren),
hoort men soms ook Fr.canaille
kernalie (L415p Opoeteren),
pekelteef:
pekelteef (L415p Opoeteren),
ros:
De körmeszenger vroog aan de òmstoanders: Wèè hèèt er begot mi-jn ros geziên
ros (L415p Opoeteren),
spook:
Syn eine puuk
spuuk (L415p Opoeteren)
|
een scheldwoord betreffende een moreel minderwaardig vrouwmens || kwaadaardige vrouw, kanalje, feeks || lelijke en venijnige vrouw || vrouwelijk wezen met een slecht karakter
III-1-4
|
18165 |
genezen |
genezen:
gənēͅzə (L415p Opoeteren)
|
genezen (ww) [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachterij:
paxtǝri (L415p Opoeteren),
pachthof:
paxthōf (L415p Opoeteren),
pachtplaats:
paxtplāts (L415p Opoeteren)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
20408 |
gepensioneerd (zijn) |
gepensioneerd:
znd 35, 65
gepencheneerd (L415p Opoeteren),
gəpénsjəneert (L415p Opoeteren)
|
gepensioneerd; hij is -; op pensioen gesteld [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
34057 |
geprimeerde stier |
prijsvar:
prī.s˲var (L415p Opoeteren)
|
Stier die prijzen en andere bekroningen heeft behaald. [JG 1a, 1b]
I-11
|
18939 |
gereed |
gereed:
Ich bön nog neet gereid möt mee werk
gereid (L415p Opoeteren),
klaar:
klōͅr (L415p Opoeteren),
tiêge de middig kan ich möt det werkske kloar zeen
kloar (L415p Opoeteren),
kompleet:
di-j verzameling waas eindelik kòmpliêt
kòmpliêt (L415p Opoeteren),
vaardig:
vēͅrdeg (L415p Opoeteren),
Voilà, det werkske is alweer vèrig
vèrig (L415p Opoeteren)
|
afgewerkt || gereed, af || klaar [ZND A2 (1940sq)] || klaar,af || vaardig [ZND A1 (1940sq)] || volledig, af
III-1-4
|
19091 |
gerieflijk |
gerieflijk:
ei gereeflik hous (L415p Opoeteren),
ə gərēflək hūs (L415p Opoeteren),
ongeveer
ei gereeflik hoees (L415p Opoeteren)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|