23792 |
goede week |
goede week:
gooj weik (L415p Opoeteren)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
Det minske is de gotigheid in persuun
gotigheid (L415p Opoeteren),
ook materiaal znd 24, 20
gootigheid (L415p Opoeteren)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
21326 |
goedkoop |
goedkoop:
d es gooijekuiep (L415p Opoeteren)
|
Dat is goedkoop [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21512 |
goedkoopst |
bestekoopste:
betse kui[e}pste (L415p Opoeteren)
|
goedkoopst [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21477 |
goedkoper |
beterkoop:
bèterkuiep (L415p Opoeteren)
|
goedkoper [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
18954 |
goedzak |
bluts:
Mersi-j, de bös nûw ins echt ein gooj bluts Syn. dimpel
bluts (L415p Opoeteren),
flabbes:
flabbes (L415p Opoeteren),
goede zak:
ein gooi zak (L415p Opoeteren),
goede ziel:
gooi ziêl (L415p Opoeteren),
lobbes:
Syn. flabbes, ein gooiziêl, ein gooi zok...
löbbes (L415p Opoeteren),
snul:
ook materiaal znd 24, 22
snîl (L415p Opoeteren)
|
goedaardige sul || goedzak [ZND 01 (1922)] || goedzakkig mens
III-1-4
|
17903 |
gooien |
gooien:
goeejen (L415p Opoeteren),
smijten:
smieten (L415p Opoeteren)
|
niets op de grond werpen ! [ZND 24 (1937)] || smijten [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24156 |
goudhaantje |
bospiepertje:
bospieperke (L415p Opoeteren)
|
goudhaantje
III-4-1
|
21327 |
graaf |
graaf:
Ein graaf (L415p Opoeteren),
Eine graaf (L415p Opoeteren),
ənə graaf (L415p Opoeteren)
|
Graaf. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33048 |
graan maaien met de zeis |
afmaaien:
āfmɛiǝ (L415p Opoeteren)
|
Het afmaaien van het graan met de zeis. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 en kaart 19 "graan maaien met zicht en zeis". De "maaien"-opgaven van vraag N 15, 15a uit die plaatsen waar in vraag 14 is opgegeven dat het graan er met de zicht werd gemaaid (zie kaart 19), moeten als twijfelachtig worden beschouwd; men maaide er immers met de zicht. Wellicht is de zegsman op een dwaalspoor gebracht omdat er eerst naar het maaien met de zeis en pas daarna naar het maaien met de zicht is gevraagd. Vergelijk het lemma ''gras (af)maaien'' (3.1.2) in aflevering I.3. [N 15, 15a; monogr.]
I-4
|