32842 |
veldstrengen |
koppel:
[koppel] (P177a Ordingen),
trekken:
trękǝ (P177a Ordingen)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
26403 |
velg |
omloop:
ømlő̜wp (P177a Ordingen),
velling:
vɛleŋ (P177a Ordingen)
|
Bij molenraderen de algemene benaming voor de om de vier segmentvormige stukken gelegde houten delen die samen een ring vormen. Bij metalen molenraderen die uit één stuk zijn vervaardigd, wordt de term ook gebruikt voor de hele omloop van het rad. [Vds 68; Jan 68; Coe 62; Grof 86] || De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit √©√©n stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13, II-3
|
26384 |
verval |
val:
va.l (P177a Ordingen)
|
Het verschil in hoogte tussen het bovenwater en het onderwater. Volgens Coenen (pag. 39) bedroeg het verval gewoonlijk 1,5 meter. [Vds 24; Jan 89; Coe 41; Grof 73]
II-3
|
26467 |
vetgaten |
gaters:
gǭtǝrs (P177a Ordingen)
|
De (drie) gaten in de zeskantige steenbus waarin het werk of de stukken zak en vet worden gestoken. [Coe 108; Grof 127]
II-3
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̜i̯.lǝ (P177a Ordingen)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
26368 |
vijver, molenvijver |
meer:
mēǝr (P177a Ordingen),
poel:
pūl (P177a Ordingen)
|
Vijver, met name bij bovenslagmolens noodzakelijk om het benodigde water in op te slaan en om een zeker hoogteverschil te overbruggen. Bij de bovenslagmolen moet het water immers tot boven het molenrad geleid worden. Zie ook het lemma ɛbovenslagmolenɛ.' [Jan 93; Coe 48; Grof 34; monogr.]
II-3
|
24265 |
vink |
boekvink:
boekvink (P177a Ordingen)
|
botvink
III-4-1
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
met toelichting van de bereidingswijze
vloâj (P177a Ordingen)
|
fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)]
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
blauwe hanno:
blauwe hanne (P177a Ordingen)
|
eikelgaai
III-4-1
|
33117 |
vlegelband |
staartel:
statǝl (P177a Ordingen)
|
Het riempje waarmee de kap van de knuppel aan het oog van de stok is vastgesnoerd. Het is doorgaans een smal en lang schapenleren riempje dat over de kap aan de vlegelknuppel wordt gevlochten en door het oog aan de stok wordt gehaald. Meestal is het een los riempje; soms echter is deze band het uiteinde van dezelfde veter of nestel waarmee de kap aan de knuppel wordt vastgesnoerd. Soms nog wordt melding gemaakt van het gebruik daarvoor een palingvel te nemen (het type aalsvel en in L 314, 325 en 360) of een pees (in L 318b ). Zwalber is de plaatselijke benaming voor de zwaluw; overdrachtelijk betekent het woord ook een verbindingsstuk. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [vlegel], zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, e. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|