24473 |
blauwe bosbes |
molsbeer:
môlsbieër (L288a Ospel),
-
molsbeer (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
waalsbeer:
waolsbieër (L288a Ospel)
|
blauwe bosbes [DC 13 (1945)] || bosbes || bosbes, blauw
III-4-3
|
24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
bromvlieg:
bromvleeg (L288a Ospel),
dikke vlieg:
dikke vlege (L288a Ospel)
|
bromvlieg (legt eieren in geslacht vlees) [DC 18 (1950)] || Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19653 |
blauwsel |
blauwsel:
blau̯səl (L288a Ospel)
|
zakje blauw, werd door de vrouwen gebruikt in de was. Deze kleurstof was verpakt in blauw-wit gestreepte pakjes. Na het spoelen van de was vplgde het bleken met zuiver water, waaraan men blauwsel als bleekmiddel toevoegde
III-2-1
|
26905 |
blauwveen of blauwe turf |
blauwe turf:
blauwe turf (L288a Ospel)
|
Zware, zwarte turf. Blauwe turf is het meest vergane oligotrofe veen. [I, 2c]
II-4
|
17691 |
blazen |
blazen:
blōūze (L288a Ospel),
spoezen:
spoezen (L288a Ospel)
|
blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17988 |
bleek zien |
snips:
snieps (L288a Ospel)
|
bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)]
III-1-2
|
32485 |
blekijzer |
stroop:
strø̜jp (L288a Ospel)
|
Gereedschap waarmee men de wissen blekt. Meestal is dit een ijzeren klem die op een zwaar stuk hout bevestigd is. Zie ook afb. 263. Soms wordt ook een gespleten stok gebruikt die in de grond gestoken wordt. Dit laatste is het geval in Stramproy (L 318). In Zonhoven (Q 1) gebruikt men een dikke eiken stok als kliever en in Diepenbeek (Q 71) heeft men daarvoor twee ijzers in een V-vorm. [N 40, 24; N 40, 27; N 40, 30; monogr.]
II-12
|
19344 |
blij |
blij:
bli-j (L288a Ospel)
|
blij, verheugd
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekken (L288a Ospel)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (L288a Ospel),
tukken:
tukken (L288a Ospel)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|