19637 |
steenkool |
kolen:
koole (L288a Ospel)
|
kolen [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
26493 |
steenkuip |
kuip:
(mv)
kupǝ (L288a Ospel)
|
De houten of eventueel metalen kuip om de molenstenen heen die verhindert dat het meel verstuift. De kuip rust op een houten voet, het ringhout, en wordt aan de bovenzijde afgedekt met een uit één of meer delen bestaand deksel. Zie ook afb. 81 en 82. De meervoudige opgaven wijzen er waarschijnlijk op dat de kuip in die plaatsen uit verschillende segmenten bestaat. Zie ook het lemma ɛkuipstukkenɛ.' [N O, 19a; A 42A, 36; N D, 13; Sche 50; Vds 144; Jan 151; Coe 132; Grof 153; monogr.; N D, 33 add.]
II-3
|
24251 |
steenuil |
steenuil:
steînuul (L288a Ospel)
|
steenuil
III-4-1
|
26060 |
steenzolder van de windmolen |
steenzolder:
stęjnzø̜ldǝr (L288a Ospel)
|
De verdieping van de windmolen waar zich de molenstenen bevinden. Zie ook het lemma ɛsteenzolder van de watermolenɛ.' [N O, 27a; A 42A, 1; monogr.]
II-3
|
21421 |
stelen |
stelen:
steile (L288a Ospel)
|
stelen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-3-1
|
25966 |
stellingmolen |
galerijmolen:
galdǝrejmø̄lǝ (L288a Ospel)
|
Een hoge stenen molen met een zwichtstelling er rond omheen vanwaaraf onder meer de stand van de kap kan worden veranderd en de vang wordt bediend. Zie ook afb. 9. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32e; A 42A, 53; Sche 6; N O, 32j]
II-3
|
21602 |
stemmen |
stemmen:
stummen (L288a Ospel)
|
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21487 |
stempelen |
stempelen:
stempelen (L288a Ospel)
|
het laten afstempelen door een werkloze van een formulier als bewijs dat hij geen regelmatige arbeid verricht heeft [doppen, stempelen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19893 |
stenen omheining |
muur:
moor (L288a Ospel),
schutting:
sxøͅteŋ (L288a Ospel)
|
een schutting of omheining van steen (schans, schrans, beer) [N 90 (1982)] || schutting
III-2-1
|
20323 |
sterven |
afpikken:
aafpikke (L288a Ospel),
doodgaan:
doodgaan (L288a Ospel),
dūt ˃gōͅn (L288a Ospel),
kapotgaan:
kapot (L288a Ospel),
sterven:
stêrreve (L288a Ospel)
|
doodgaan, iets opgeven || Hoe noemt u sterven, gezegd van dieren (kreperen, kapotgaan, doodgaan) [N 83 (1981)] || sterven [DC 38 (1964)] || sterven van een mens [N 38 (1971)]
III-2-2, III-4-2
|