20086 |
trosanjer |
geroffel:
snóffel (L288a Ospel)
|
trosanjer
III-2-1
|
33959 |
trossen |
poezen:
puzǝ (L288a Ospel)
|
Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13]
I-10
|
19317 |
trots |
groots:
gruuëts (L288a Ospel),
wreed:
vrieët (L288a Ospel)
|
trots || verwaand, trots
III-1-4
|
19318 |
trotsheid |
grootsigheid:
gruuëtsigheit (L288a Ospel)
|
verwaandheid
III-1-4
|
20428 |
trouwboekje |
trouwboekje:
trouwbukske (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)] || trouwboekje
III-2-2
|
20384 |
trouwen |
trouwen:
trouwe (L288a Ospel)
|
trouwen
III-2-2
|
18169 |
trui |
trui:
trūīj (L288a Ospel)
|
Zou die trui goed blijven in de was? [DC 40 (1965)]
III-1-3
|
18083 |
tuberculose |
t.b.c.:
t.b.c. (L288a Ospel),
tering:
tering (L288a Ospel)
|
Een besmettelijke ziekte die ontstaat doordat tuberkelbacteriën in het lichaam van het dier geraken. De besmetting kan op verschillde wijzen gebeuren: direct, doordat de smetstof met de ingeademde lucht of het opgenomen voedsel van lijders aan tuberculose belandt in het lichaam van gezonde stalgenoten; indirect, doordat de smetstof via zuivelfabrieken met de melk van het ene bedrijf op het andere terechtkomt. Het is een slepende ziekte. Zie ook het lemma ''tuberculose'' in wbd I.3, blz. 483.' [N 3A, 85a; N 52, 17a; A 48A, 30a]
I-11
|
34289 |
tuieren |
tuieren:
tȳrǝ (L288a Ospel)
|
Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.]
I-11
|
34296 |
tuierhamer |
klophout:
klophǫu̯t (L288a Ospel)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|