20594 |
vast |
hard als een steen:
zo haart als ⁄ne stein (L288a Ospel)
|
doorbakken; Hoe noemt U: Zwaar gebakken, gezegd van brood (derf, klut, klei, knoef, kluit) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34366 |
vast varkensvoer |
droogvoer:
drȳǝxvōr (L288a Ospel)
|
[N 76, 39; monogr.]
I-12
|
26714 |
vast veen |
vaste peel:
vāstǝ pīǝl (L288a Ospel)
|
De goede, ongerepte veengrond. [I, 16a]
II-4
|
26962 |
vaste kant van het veen |
vaste kant:
vastǝ kanjtj (L288a Ospel)
|
Bij het afgraven heeft men in het veen een vaste kant. [II, 46]
II-4
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
keutelen:
kø̄tǝlǝ (L288a Ospel),
schaapskeutelen:
sxǫpskø̄tǝlǝ (L288a Ospel),
sxǫu̯pskø̄tǝlǝn (L288a Ospel),
stront:
stronjtj (L288a Ospel),
strontj (L288a Ospel),
varkensstront:
vɛrkǝsstronjtj (L288a Ospel)
|
[N 76, 35; A 9, 24d]In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
koetrog:
kǫu̯trux (L288a Ospel),
trog:
trōx (L288a Ospel)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
23938 |
vasten |
vasten:
vaste (L288a Ospel)
|
Het zich geheel of gedeeltelijk onthouden van eten; in het bijzonder: slechts eenmaal per dag een volle maaltijd gebruiken, vasten [vaste, va.ste]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22648 |
vastenavond |
vastelavond:
vastəloͅ.vənṭ (L288a Ospel),
vastenavond:
vastenaovunjt (L288a Ospel)
|
De zondag vóór Aswoensdag, vastenavond [vasteloaëved]. [N 96C (1989)] || vastenavond [RND]
III-3-2
|
23332 |
vastendag |
vastendag:
vastedaag (L288a Ospel)
|
Een vastendag [vassendag, vasseldag]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23783 |
vastenpreek |
vastenpreek:
vastepreek (L288a Ospel)
|
De vastenpreek tijdens het lof op de zondagen van de vasten. [N 96C (1989)]
III-3-3
|