26950 |
waterpaspalen |
richtpaaltjes:
rextpø̜̄lkǝs (L288a Ospel)
|
[II, 22b]
II-4
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (L288a Ospel, ...
L288a Ospel,
L288a Ospel)
|
[DC 21 (1952)] [N 12 (1961)] [RND 08]
I-7
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wātǝrlǭx (L288a Ospel)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
24275 |
watersnip |
hemelgeit:
als ze vliegt maakt ze een geluid als een blatende geit.
hemelgeît (L288a Ospel),
pink:
ook wel: bokje
pink (L288a Ospel)
|
watersnip || watersnip, kleine
III-4-1
|
20542 |
wecken |
inmaken:
in maken (L288a Ospel),
wecken:
wekke (L288a Ospel),
Ich hep tieën glaaze körse gewéktj
wékke (L288a Ospel)
|
wecken, inmaken van levensmiddelen || wecken; Hoe noemt U: Steriliseren van levensmiddelen in luchtdicht afgesloten flessen (wecken, inmaken) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22860 |
weddenschap |
weddingschap:
wɛdiŋschap (L288a Ospel)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
21906 |
wedstrijdduif |
reisduif:
reisdoef (L288a Ospel)
|
Hoe heet de duif of duivesoort die voor het spel gebruikt wordt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
wedevrouw:
cf. WNT s.v. "weduwvrouw"weduwe-, wede-, weed-, widde-, wed(de)vrouw
wedevrouw (L288a Ospel)
|
weduwe [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
weedemân (L288a Ospel),
cf. WNT s.v. "weduwman - weduwe-, wede-, weed-, wid-, widde-, wed-, weddeman
wedeman (L288a Ospel)
|
weduwman || weduwnaar [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
29195 |
weefspoel |
schietspoel:
sxētspōl (L288a Ospel)
|
Pijpje met inslaggaren. De weefspoel is een houten schuitje waarin op een priem de pijpjes met inslaggaren worden vastgeklemd. [N 39, 105a; monogr.]
II-7
|