33602 |
zilveruitje |
sint-jansuntje:
St. Jans-euntjes (L288a Ospel)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
24401 |
zilvervisje |
schietsmelie:
scheêtsmeelie (L288a Ospel)
|
zilvervisje
III-4-2
|
22771 |
zingen |
fluiten:
fluiten (L288a Ospel)
|
het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
23503 |
zingende mis add. |
kerkzang:
kerrikzang (L288a Ospel)
|
Een mis waarin de gelovigen geestelijke liederen zingen [zingende mis, zingmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19680 |
zitbank |
bank:
ba.ŋk (L288a Ospel)
|
bank
III-2-1
|
20828 |
zoethout |
zoethout:
Verklw. zeuthuitje
zeuthout (L288a Ospel)
|
zoethout, ¯n geneeskrachtige wortelstok
III-2-3
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøͅldər (L288a Ospel)
|
zolder
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
schelf(t):
[schelf(t)] (L288a Ospel
[(*)]
)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zøͅldərkāmər (L288a Ospel),
zolderkamertje:
zøͅldərkēͅmərkə (L288a Ospel)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
32454 |
zolen onder de klomp slaan |
klompen hogen:
klo.mpǝ hȳǝgǝ (L288a Ospel)
|
De zool van de klomp van zoolbeslag voorzien om de levensduur van de klomp te verlengen. Zie ook het volgende lemma. In Venray (L 210) werden ook klompen die deels al een versleten loopvlak hadden van oude stukken leer of rubber voorzien. [N 24, 71, add.; monogr.]
II-12
|