e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (bn.) dood: doejd (Ospel), doeëd (Ospel), dôêt (Ospel) dood || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodliggen kapotliggen: kǝpotlegǝ (Ospel) Het doden van de biggen door de zeug, doordat ze erop gaat liggen. [N 76, 31] I-12
doodskist doodskist: doedskist (Ospel), dōēdskist (Ospel) doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodshemd: doodshemd (Ospel), doodskleed: doedskleid (Ospel), doodsmantel: doedsmanjtel (Ospel) doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] || doodskleren; hadden ze een bijzondere naam? [VC 30 (1964)] III-2-2
doodsklok doodsklok: doeedsklok (Ospel, ... ) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] || Het luiden voor iemand die pas gestorven is, een overledene overluiden [t loet tsóm doeëd, de doodsklok luiden, iemand ovverluuje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doofpot doofpot: doͅu̯fpoͅt (Ospel) doofpot, aarden of koperen potwaarin de gloeiende kool of aomere uit de bakoven werden opgevangen, met het deksel werd de lucht afgesloten om het doven te veroorzaken III-2-1
dooien t slaakt]: ’t wair giet aaf (Ospel) dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)] III-4-4
dooier doren: dōrǝ (Ospel), eierdoren: ē̜i̯ǝrdōrǝ (Ospel) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
doop doop: duip (Ospel) Een doop. [N 96D (1989)] III-3-3
doopbewijs doopbriefje: duipbreefke (Ospel) Het doopbriefje, het bewijs dat men gedoopt is [doofsjien]. [N 96D (1989)] III-3-3