e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L288a plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
doopjurkje doopkleed: duipkleid (Ospel), dö.ypklɛ.it (Ospel) doopkleed [RND] || het doopkleed, de doopjurk [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doopkaars doopkaars: duipkers (Ospel) De doopkaars. [N 96D (1989)] III-3-3
doopkapel doopkapel: duipkuppel (Ospel) De kapel achter in de kerk, waarin de doopvont zich bevindt en waar de doop voltrokken wordt [doopkapel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doopvont doopvont: duipvongk (Ospel), dö.ypfunt (Ospel) doopvont [RND] || Het bekken waarin het doopwater bewaard wordt en waarboven het kind ten doop wordt gehouden [doopvont, doopsteen, doofsjtee?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doopwater doopwater: duipwater (Ospel) Het gewijde water in de doopvont, waarmee gedoopt wordt [vont-, vunt-, vintwater, doopwater, wijwater?]. [N 96A (1989)] III-3-3
door de modder rollen kotelen: kūtǝlǝ (Ospel), wroeten: vrø̄tǝ (Ospel) [N 76, 32] I-12
door een staand gewas lopen pateren: pateren (Ospel) lopen: Door een staand gewas lopen (spolken). [N 84 (1981)] III-1-2
door zwangerschap gedwongen huwelijk moetje: mótje (Ospel) meisje dat moet trouwen omdat het in verwachting is III-2-2
doordeweekse mis doordeweekse mis: door de waikse mes (Ospel) Een door-de-weekse mis. [N 96B (1989)] III-3-3
doorn, stekel doorn: doeëre (Ospel), doorn (mv.): dör (Ospel), dør (Ospel) doorn || doornen [DC 23 (1953)], [RND] III-4-3