20797 |
haring |
haring:
hiering (L288a Ospel),
Met asgoonzig ésj hieëringbiête inne kefees: met aswoensdag worden in de café¯s haringen met roggebrood gegeten Hieëringe zwummen inne zieë Verklw. hieueringske
hieëring (L288a Ospel)
|
haring [DC 02 (1932)]
III-2-3
|
19648 |
hark |
reek:
raek (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u de hark? (rijf, griesel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
33310 |
hark, algemeen |
griesel:
grēsǝl (L288a Ospel),
krebbel:
krɛbǝl (L288a Ospel),
reek:
rēk (L288a Ospel)
|
Gereedschap dat dient om uitgetrokken onkruid bijeen te trekken, afgevallen bladeren te verzamelen, de tuinpaden, het erf en het grind aan te harken, de grond fijn te maken, enz. Het bestaat uit een ijzeren kam van doorgaans ongeveer 30 cm breedte met korte licht gebogen tanden, bevestigd aan een lange steel. Bedoeld is hier het algemene stuk gereedschap dat met name in de moestuin en op het erf wordt gebruikt voor de vele boven opgesomde doeleinden. Specifieke harken met eigen benamingen komen in het lemma Bijzondere Harken aan bod. [N 18, 94; JG 1a, 1b, 2c; A 2, 44; A 28, 1a; A 34, 2a; L 1, a-m; L B2, 239; Lu 6, 1a; S 12; Gwn 8, 4; monogr.; add uit N 14, 97b; N 15, 4; N 18, 93 en 95; N J, 5]
I-5
|
24710 |
hars |
klis:
kles (L288a Ospel),
wierook:
± WLD
wīe‧rouk (L288a Ospel)
|
Het kleverige plantensap vooral van naaldbomen, dat in de lucht hard wordt (hars, terpentijn, denne-olie, vogeltjeszeep). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17780 |
hart |
hart:
haert (L288a Ospel)
|
hart [RND]
III-1-1
|
20905 |
hartig |
hartelijk:
hertelijk (L288a Ospel),
aane aoventj e stök kieës és hertelik Al di-j vlaaj deut ¯ne mins goot, mer nôw gaon ve wat herteliks aete, waor Truj: vlaai is heerlijk, maar nu gaan we wat hartigs eten, nietwaar Truus
hertelik (L288a Ospel)
|
een zoutachtige, pittige smaak hebbend (hartig, hartelijk) [N 91 (1982)] || hartig
III-2-3
|
21458 |
haten |
niet moeten:
die mot ig neet (L288a Ospel)
|
een sterk gevoel van afkeer tegen iemand hebben, haatgevoelens voor iemand hebben [haten, dregen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
32977 |
haver |
haver:
hāvǝr (L288a Ospel)
|
Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
26909 |
haverstro |
vliezenturf:
vlēzǝntø̜rǝf (L288a Ospel)
|
Veen met veel wortelstokresten. [II, 16j]
II-4
|
26711 |
haverstro of pijperd |
pijperd:
pīpǝrt (L288a Ospel)
|
Een lichtere veensoort dan het zwarteveen met veel overblijfselen van de moerasplant Scheuchzeria erin. [I, 2b]
II-4
|