24480 |
hazelaar |
hazelnotenstruik:
-
hazelnotestroek (L288a Ospel),
hazelstruik:
haazelstroêk (L288a Ospel)
|
hazelaar || hazelnoot - boom (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
21000 |
hazelnoot |
hazelnoot:
haazelnoeët (L288a Ospel),
-
hazelnoot (L288a Ospel)
|
hazelnoot || hazelnoot - vrucht (Colylus Avellana L.) [DC 17 (1949)]
III-4-3
|
24412 |
hazelworm |
slangetje:
slengske (L288a Ospel)
|
hazelworm: Hoe noemt u de hazelworm, een pootloze hagedis die op de heide leeft en wel wat op een kleine slang lijkt? [N100 (1997)]
III-4-2
|
24320 |
hazenleger |
hazenkot:
haazekoêt (L288a Ospel),
kot:
koet (L288a Ospel)
|
leger ve haas || Leger, vaste ligplaats van een haas [N 94 (1983)]
III-4-2
|
24413 |
hazenpad, wissel van een haas |
sluipje:
vast pad van haas of konijn, daar zetten de stropers de strikken
slöpke (L288a Ospel)
|
wissel ve haas
III-4-2
|
19534 |
hecht van een mes |
hecht:
hicht (L288a Ospel)
|
handvat van een mes (hecht, heft) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24988 |
heen en weer (bewegen) |
plonsteren:
plonsteren (L288a Ospel)
|
sterk heen en weer bewegen, gezegd van bijv. water in een glas [zwalpen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21285 |
heer |
prins:
prîns (L288a Ospel)
|
heer [RND]
III-3-1
|
33329 |
heerboer |
grote boer:
grutǝ bōr (L288a Ospel)
|
Eigenaar van een groot boerenbedrijf, van minstens 100 ha, zo wordt wel opgegeven, die zijn bedrijf heeft geërfd of gekocht. In raderboer is rader, "wielen" als pars pro toto op te vatten voor "wagens": een boer die veel wagens bezit. [A 10, 2c; monogr.]
I-6
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
equisetum
kattestert (L288a Ospel),
paardenstaart:
-
peirdestert (L288a Ospel),
paardestaart:
pɛi̯rdǝstɛrt (L288a Ospel)
|
Equisetum arvense L. [DC 17 (1949)] || Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] || paardestaart
I-5, III-4-3
|