26883 |
karvol |
karvol:
kɛrvol (L288a Ospel)
|
Een hoeveelheid baggerturf. [I, 114]
II-4
|
19695 |
kast |
kast:
kast (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
kast [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (L288a Ospel),
katje:
ketje (L288a Ospel)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat
III-2-1
|
22311 |
katapult |
katapult:
kattepult (L288a Ospel)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
28768 |
katoen |
katoen:
kǝtu.n (L288a Ospel)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
24662 |
kattenstaart |
donderpoezen:
mv.
dónderpoeze (L288a Ospel)
|
kattestaarten
III-4-3
|
24179 |
kauw |
kauw:
kaw (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
kauwtje:
kauwke (L288a Ospel)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)] || kauw
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
knauwelen:
knauwelen (L288a Ospel)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kail (L288a Ospel),
strot:
stro.d (L288a Ospel),
stroot (L288a Ospel)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelsgat:
kailsgaat (L288a Ospel)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|