e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koestal koestal: kǫu̯[stal] (Ospel) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
koets (alg.) koets: koets (Ospel) een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)] III-3-1
koewachter, veeknecht stalknecht: stal[knecht] (Ospel) De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.] I-6
koffiedik dras: dras (Ospel) koffiebezinksel III-2-3
koffiepot koffiekan: koffiekan (Ospel) pot waarin koffie wordt gezet [N 20 (zj)] III-2-1
koken (intr.) koken: koken (Ospel), kóókə (Ospel), Weem koeëktj heej: wordt gezegd als iemand aanmerkingen heeft over het eten  koeëke (Ospel) koken [DC 03 (1934)], [RND] III-2-3
koken (tr.) koken: koôke (Ospel, ... ) koken III-2-3
kokmeeuw keek: keek (Ospel) kokmeeuw III-4-1
kolengruis kolengruis: kole-gruus (Ospel) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kolven afstropen bladeren: blāi̯ǝ (Ospel) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4