e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lampenpit kousje: koͅu̯skə (Ospel), lampenkatoen: la.mpəkətū.n (Ospel) kousje van spirituslamp III-2-1
landerijen land: lanjtj (Ospel) Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.] I-8
landjeveroveren land steken: Sub lântstaeke. Ook: lântstaele. Door kiezen vormden zich twee partijen. Op n niet geplaveide speelplaats of n stuk zachte grond, werd een vierkant getekend met een deellijn in het midden. Op toerbeurt werd met een mes (soms vijl zonder handvat) geworpen in het vak van de tegenpartij. Bleef het mes in de grond steken dan mocht die speler een rechte lijn trekken in de richting van de stand van het mes tot aan de grens van t vak en had dan dit stuk land gewonnen. Men mocht gooien zolang men nog op één voet in eigen land kon staan. Over het laatste stuk mocht de verliezende partij éénmaal eisen dat het mes los van de gestrekte hand af werd geworpen (ook wel met de mond).  lântjstaeke (Ospel), land stelen: Sub lântstaeke. Ook: lântstaele. Door kiezen vormden zich twee partijen. Op n niet geplaveide speelplaats of n stuk zachte grond, werd een vierkant getekend met een deellijn in het midden. Op toerbeurt werd met een mes (soms vijl zonder handvat) geworpen in het vak van de tegenpartij. Bleef het mes in de grond steken dan mocht die speler een rechte lijn trekken in de richting van de stand van het mes tot aan de grens van t vak en had dan dit stuk land gewonnen. Men mocht gooien zolang men nog op één voet in eigen land kon staan. Over het laatste stuk mocht de verliezende partij éénmaal eisen dat het mes los van de gestrekte hand af werd geworpen (ook wel met de mond).  lântjstaele (Ospel) Landveroveren (met mes) jongensspel. III-3-2
landrol wel: wɛl (Ospel) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek streek: streek (Ospel) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] III-4-4
lang varken lang varken: laŋk vɛrkǝ (Ospel) Varken met een lange rug. [N 76, 20] I-12
lange dunne boom snade: snaai (Ospel) Een lange dunne boom (zwiemel). [N 82 (1981)] III-4-3
lange dunne tak gard: (gart ? - moeilijk leesbaar)  gaert (Ospel) Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)] III-4-3
lange neus nazareth: nazeret (Ospel) neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] III-1-1
lange tijd uit en eeuwig: oet en eeuwig (Ospel) een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)] III-4-4