19485 |
lampenpit |
kousje:
koͅu̯skə (L288a Ospel),
lampenkatoen:
la.mpəkətū.n (L288a Ospel)
|
kousje van spirituslamp
III-2-1
|
33640 |
landerijen |
land:
lanjtj (L288a Ospel)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
23151 |
landjeveroveren |
land steken:
Sub lântstaeke. Ook: lântstaele. Door kiezen vormden zich twee partijen. Op n niet geplaveide speelplaats of n stuk zachte grond, werd een vierkant getekend met een deellijn in het midden. Op toerbeurt werd met een mes (soms vijl zonder handvat) geworpen in het vak van de tegenpartij. Bleef het mes in de grond steken dan mocht die speler een rechte lijn trekken in de richting van de stand van het mes tot aan de grens van t vak en had dan dit stuk land gewonnen. Men mocht gooien zolang men nog op één voet in eigen land kon staan. Over het laatste stuk mocht de verliezende partij éénmaal eisen dat het mes los van de gestrekte hand af werd geworpen (ook wel met de mond).
lântjstaeke (L288a Ospel),
land stelen:
Sub lântstaeke. Ook: lântstaele. Door kiezen vormden zich twee partijen. Op n niet geplaveide speelplaats of n stuk zachte grond, werd een vierkant getekend met een deellijn in het midden. Op toerbeurt werd met een mes (soms vijl zonder handvat) geworpen in het vak van de tegenpartij. Bleef het mes in de grond steken dan mocht die speler een rechte lijn trekken in de richting van de stand van het mes tot aan de grens van t vak en had dan dit stuk land gewonnen. Men mocht gooien zolang men nog op één voet in eigen land kon staan. Over het laatste stuk mocht de verliezende partij éénmaal eisen dat het mes los van de gestrekte hand af werd geworpen (ook wel met de mond).
lântjstaele (L288a Ospel)
|
Landveroveren (met mes) jongensspel.
III-3-2
|
32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L288a Ospel)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
streek (L288a Ospel)
|
landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34329 |
lang varken |
lang varken:
laŋk vɛrkǝ (L288a Ospel)
|
Varken met een lange rug. [N 76, 20]
I-12
|
24645 |
lange dunne boom |
snade:
snaai (L288a Ospel)
|
Een lange dunne boom (zwiemel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24733 |
lange dunne tak |
gard:
(gart ? - moeilijk leesbaar)
gaert (L288a Ospel)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17610 |
lange neus |
nazareth:
nazeret (L288a Ospel)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24906 |
lange tijd |
uit en eeuwig:
oet en eeuwig (L288a Ospel)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|