24418 |
langpootmug |
langpoot:
langpōēt (L288a Ospel)
|
langpootmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
langsaam (L288a Ospel)
|
langzaam (lui, traag, stil, telijig) [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
lantēͅr (L288a Ospel),
lucht:
løi̯xt (L288a Ospel)
|
lantaarn
III-2-1
|
27077 |
last van een schip |
last:
last (L288a Ospel)
|
Bepaalde ruimte op het schip die met turf geladen wordt. [II, 90b]
II-4
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
lastig (L288a Ospel)
|
lastig
III-1-4
|
19289 |
lastig zijn |
complimenten hebben:
komplemênte hebbe (L288a Ospel)
|
lastig, onhandelbaar zijn
III-1-4
|
21812 |
lastigvallen |
koeioneren (<fr.):
koeineren (L288a Ospel)
|
iemand bij zijn werk storen of ophouden [plagen, steken, hinderen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
31724 |
lat |
lat:
lat (L288a Ospel)
|
In het algemeen een gezaagde strook hout met geringe breedte en dikte. [N 50, 73e; N 50, 74a; monogr.]
II-12
|
34642 |
latwerk |
hekken:
hękǝ (L288a Ospel)
|
Latwerk dat op de berries van de kruiwagen gelegd werd, ten einde het laadvlak te vergroten. [N 18, 101; JG 1d]
I-13
|
20102 |
laurierboompje |
laurier:
loureer (L288a Ospel)
|
laurier
III-2-1
|