22438 |
maandag voor aswoensdag |
vastenavondmaandag:
vastenavondmaandag (L288a Ospel)
|
naam voor de maandag voor Aswoensdag [VC 26 (1961)]
III-3-2
|
23512 |
maandstonde |
maanddienst:
maainjddeenst (L288a Ospel)
|
Een maandelijkse mis voor een overledene [maandstond?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25162 |
maanx |
maan:
(meervoud: maone; verkleinwoord: mäönke).
maon (L288a Ospel)
|
maan
III-4-4
|
26782 |
maat aan de turf geven |
korten:
kø̜rtǝ (L288a Ospel),
turf snijden:
tø̄rǝf sniǝjǝ (L288a Ospel)
|
Al wordt er door de boer/kleingebruiker niet precies op de maat van een turf gelet, toch probeert hij bij het steken een bepaalde maat aan te houden. [I, 56]
II-4
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
slāxhǭi̯ǝ (L288a Ospel)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
32544 |
maatmand |
anderhalfvatse mand:
ǫŋǝrhalǝf˲vātsǝmaŋ (L288a Ospel
[(voor ± 25 kg aardappels)]
),
halfvatse mand:
halǝf˲vātsǝ maŋ (L288a Ospel
[(voor ± 15 kg aardappels)]
),
tweevatse mand:
twiǝvātsǝmaŋ (L288a Ospel),
vatsmand:
vātsmaŋ (L288a Ospel
[(voor ± 20 kg aardappels)]
)
|
Mand met bepaalde inhoudsmaat. Zie ook het lemma ɛvatɛ in wld II.3, pag. 159-160.' [N 20, 50; N 40, 94; N 40, 95; monogr.]
II-12
|
26783 |
maatstok |
maat:
mǭt (L288a Ospel),
turfmaat:
tø̜rǝfmǭt (L288a Ospel)
|
Sommige kleingebruikers hebben een maatlat. In L 265 meet die 42 cm in de lengte. Breedte en dikte worden bepaald door de ervaring in het steken. In L 244b hanteert men wel een vaste maat van 28 x 9 x 9 cm. In het algemeen streeft de steker voor eigen gebruik toch wel naar een turf van ongeveer 30 cm lengte, een dikte van ongeveer 12 cm en een breedte van ongeveer 18 cm. [I, 59]
II-4
|
24879 |
madeliefje |
meizoentje:
meizoentje (L288a Ospel),
męi̯zuntjǝ (L288a Ospel),
-
meizoentje (L288a Ospel),
reugel:
mv.
röggel (L288a Ospel),
zoetemeitje:
zeutemeike (L288a Ospel)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [DC 17 (1949)] || madeliefjes
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
schraal:
schròl (L288a Ospel)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafgevallen (L288a Ospel)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|