e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
notendop harde schaal: harde schaal (Ospel) De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)] I-7
nummer nummer: nomǝr (Ospel) Nummer op het turfveldje ter herkenning. [II, add.] II-4
ochtend (vanmorgen de tijdsduur van het aanbreken van de dag tot 12 uur s middags [morgend, morgen, voornoen, ochtend]: veur middig (Ospel), middag: àl vàn véúrmidd\\ch ÃÃf  véúrmiddəch (Ospel) s morgens) [N 91 (1982)], [RND] III-4-4
oever berm: berm (Ospel), kant: kantj (Ospel) oever [DC 02 (1932)] || oever, zoom van het land aan elk van de beide zijden van het water van een rivier, meer enz [kant, wal] [N 81 (1980)] III-4-4
offerblok offerstok: offerstok (Ospel) Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)] III-3-3
ogenblikje, korte tijd, eventjes eventjes: effekes (Ospel), efkus (Ospel), ef⁄kes (Ospel), ogenblik: (meervoud: oûgeblikke; verkleinwoord: oûgeblikske).  oûgeblik (Ospel), ogenblikje: ougenblikske (Ospel) een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)] || eventjes || ogenblik, korte tijd || ogenblikje [DC 03 (1934)] III-4-4
okkernoot baak: baok (Ospel), noot: noeët (Ospel), -  noot (Ospel) noot || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)] || okkernootkwartier I-7
oksaal zangkoor: sangkoeer (Ospel) Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)] III-3-3
olie reubsmout: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken  reupsmaot (Ospel), reubsolie: Vroeger gebruikt voor het braden van boekweitpannenkoeken  reupsoolie (Ospel), sla-olie: slaolie (Ospel) olie uit raapzaad || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)] III-2-3
olielamp smoutlampje: (olielamp) zie tekening  smaotlempke (Ospel), snotnaas: snoͅtnās (Ospel) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || olietuitlampje zonder glas III-2-1