19321 |
opscheppen |
poffen:
póffe (L288a Ospel),
stroffen:
stróffe (L288a Ospel),
stuiten:
stoête (L288a Ospel),
toeten:
toete (L288a Ospel),
tonen:
tuîne (L288a Ospel)
|
opscheppen || pochen || pochen, opscheppen || snoeven, pochen
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
blinkerd:
blînkert (L288a Ospel),
dunkveel:
tûnkvöl (L288a Ospel),
groothans:
groothans (L288a Ospel),
grootshannes:
groethannus (L288a Ospel),
kuus:
kuus (L288a Ospel),
muilenmaker:
moêlemaaker (L288a Ospel),
opschepper:
opschöpper (L288a Ospel),
perjan:
perjân (L288a Ospel),
pofferd:
póffert (L288a Ospel),
pronker:
prônker (L288a Ospel),
tonerd:
tuînert (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
een vertoon van grootheid [kasgenade, geneuk, paret] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || opschepper
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opschuven (L288a Ospel)
|
Opschuiven: in een zijwaartse richting schuiven om plaats te maken (opschikken, schavielen, opschuiven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
32413 |
opsnijder |
opsnijder:
ǫpsnejǝr (L288a Ospel)
|
Een werktuig dat lijkt op het bodemmes en dient om de binnenkant van de klompopening van de in de heulbank geplaatste klomp glad te maken en bij de afwerking van de klomp de scherpe kanten aan de binnenkant van de klompopening weg te snijden. De afmetingen van de opsnijder variëren al naar gelang de werkzaamheden die er mee moeten worden uitgevoerd. Zie ook afb. 248. [A 29a, 10a-b; A 29a, 11a-b; A 29a, 12a-c; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
26879 |
opstapelen van de baggerturf |
in tijlen zetten:
en tęjlǝ zętǝ (L288a Ospel),
in tijltjes zetten:
en tilkǝs zętǝ (L288a Ospel)
|
Het in bepaalde hopen opstapelen van de baggerturven. [I, HO]
II-4
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstē̜kǝr (L288a Ospel)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-4
|
26846 |
opstoten van het baggerslijk |
leegschuppen:
lēxsxøpǝ (L288a Ospel)
|
Het opstoten van het baggerslijk op het ligveld. [I, 99]
II-4
|
33730 |
optilbaar hek |
poort:
port (L288a Ospel)
|
Het niet draaiend maar uitneembaar hek aan de ingang van een wei. [N 14, 68b; A 25, 5e; monogr.]
I-8
|
17900 |
optillen |
heffen:
huffen (L288a Ospel),
opheffen:
òphøfə (L288a Ospel)
|
(Op)heffen, tillen: in de hoogte heffen (beuren, heffen, tillen, lichten). [N 84 (1981)] || optillen [RND]
III-1-2
|
26205 |
opzeilen |
zeilen:
zę̄lǝ (L288a Ospel)
|
Zeilen aanbrengen. [N O, 7a]
II-3
|