18170 |
pak, kostuum |
pak:
pak (L288a Ospel)
|
Je moet een nieuw pak kopen. [DC 41 (1966)]
III-1-3
|
27107 |
pakken turf |
pak gemul:
pak gemul (L288a Ospel)
|
Pakken turf van turfstrooisel. [II, 114d]
II-4
|
24293 |
paling, aal |
aal:
geen verschil
oul (L288a Ospel),
mv. äöl, dim. äölke
aol (L288a Ospel),
paling:
ook: aol
paoling (L288a Ospel)
|
aal, paling [DC 10 (1941)] || paling
III-4-2
|
24489 |
palmboompje |
palm:
pâllem (L288a Ospel)
|
palm
III-4-3
|
23791 |
palmbosje |
palmwis:
palmwaes (L288a Ospel)
|
Het palmbosje dat op Palmzondag gewijd wordt [palemwösj]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23789 |
palmtakje |
palmtakje:
pallumtekske (L288a Ospel),
pelmtekske (L288a Ospel)
|
Het gebruik om palmtakjes te plaatsen a. in huis, b. in de stallen en in de schuur, c. in de moestuin, d. op de akkers, e. op het graf van een dierbare overledene [korenpalmen, pejmke sjtèke]. Geef met a, b, c, d, e aan waar. [N 96C (1989)] || Het palmtakje dat men achter het wijwaterbakje steekt om bij ziekte en onweer wijwater mee te sprenkelen [palemteks-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23786 |
palmwijding |
palmwijding:
palmwi-ung (L288a Ospel)
|
De palmwijding op Palmzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23785 |
palmzondag |
palmzondag:
palmzöndjug (L288a Ospel)
|
De zondag vóór Pasen, Palm-/Palmenzondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32736 |
pand, bed |
achterste stuk:
au̯xtǝrstǝ støk (L288a Ospel),
voorste stuk:
vø̄rstǝ støk (L288a Ospel)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
30223 |
panlatten |
deklatten:
dɛklatǝ (L288a Ospel),
panlatten:
panlatǝ (L288a Ospel)
|
De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.]
II-9
|