33203 |
rooien met de schop of de riek, uitsteken |
uitsteken:
utstęi̯kǝ (L288a Ospel)
|
Aardappelen uit de grond halen met handgereedschap: met de riek of de schop, met de vork of de haak. Vergelijk ook de volkskundige kaart 21 over het gebruik van gereedschap om te rooien. De riek (zie de lemmaɛs Aardappelriek en Riek Om Te Rooien) is wel het meest gebruikte gereedschap om te rooien. Daarmee wordt dan in één beweging geschud en het kruid of loof dat na het schudden aan de riek blijft hangen opzij gelegd. Als men met de schop rooit wordt de hele kluit uit de grond gehaald en later geschud. Ook hier zijn alleen de opgaven opgenomen voor zover deze afwijkend zijn van de opgave voor "rooien, algemeen". Voor uitweiden vergelijk geweide, gewei "ingewand" en du. weiden "ingewanden weghalen bij een geslacht dier". Voor de fonetische documentatie van uitdoen, zie het lemma Rooien, Algemeen. [JG 1a, 1b, 1c; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d3; Lu 1, 17d3]
I-5
|
19414 |
rook |
damp:
da.mp (L288a Ospel)
|
rook
III-2-1
|
20516 |
rookvlees |
gerookt vlees:
geruiktj vleîs (L288a Ospel),
rookvlees:
ruikvleis (L288a Ospel),
ruikvleîs (L288a Ospel)
|
rookvlees || rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20676 |
room |
room:
roum (L288a Ospel),
rǫu̯m (L288a Ospel),
De roum vanne mêllek
roum (L288a Ospel)
|
Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [DC 39 (1965)]
I-11, III-2-3
|
19588 |
roompot |
roompot:
rǫu̯mpot (L288a Ospel),
zie tekening
rōempot (L288a Ospel)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11, III-2-1
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roeës (L288a Ospel),
ruəzə (L288a Ospel)
|
roos || rozen [RND]
III-2-1
|
34606 |
rosdoek |
rosdoek:
rǫs˱dōk (L288a Ospel)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
manezje (L288a Ospel),
manège (fr.):
manē̜žǝ (L288a Ospel)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|
20955 |
rot |
rot:
rot (L288a Ospel)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33534 |
rot, van fruit |
rot:
rot (L288a Ospel)
|
Rot, gezegd van fruit (rotterig, rotsig, rot, meluw). [N 82 (1981)]
I-7
|