23321 |
sacristie |
sacristie:
sacristi-j (L288a Ospel)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24372 |
salamander |
ekvis:
eêkvés (L288a Ospel),
meerkol:
maerkol (L288a Ospel),
salamander:
salamander (L288a Ospel)
|
salamander [DC 07 (1939)] || watersalamander
III-4-2
|
21571 |
salueren |
groeten:
ae groetdje mich (L288a Ospel)
|
groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
bekonkelen:
Van Dale: bekonkelen, 1. [...] bekokstoven; - 2. bebabbelen, belasteren.
bekongkelen (L288a Ospel)
|
samenspannen met iemand [heulen, houden] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24682 |
sap in planten |
nat:
± WLD
naat (L288a Ospel),
sap:
saap (L288a Ospel)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33584 |
sap van een vrucht |
nat:
± WLD
naat (L288a Ospel, ...
L288a Ospel),
sap:
saap (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
20928 |
sappig |
vers:
vurs brood
vŭrs (L288a Ospel)
|
sappig [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
28797 |
satijn |
satijn:
sati.n, sǝti.n (L288a Ospel)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
saowz (L288a Ospel)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
sevoeëje koeël (L288a Ospel),
suvoeeje kuul (L288a Ospel),
savooiemoes:
± WLD
sevoeje moos (L288a Ospel)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savoye kool
I-7
|