e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schokken de kar slaat: (de kar) slitj (Ospel) Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97] I-13
schommel zwok: zwok (Ospel, ... ) Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)] III-3-2
school school: sxô.l (Ospel) school [RND] III-3-1
schoolhoofd hoofdmeester: hoofdmeister (Ospel) het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: sxo.lkijnər (Ospel) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoon, rein proper: proper (Ospel), zuiver: zy(3)̄.vər (Ospel) Rein, schoon, als gevolg van het poetsen (schoon, proper) [N 79 (1979)] || schoon III-2-1
schoondochter schoondochter: schoejndouchter (Ospel) schoondochter [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonmoeder schoonmoeder: schoejnmoder (Ospel) schoonmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonouders schoonouders: schoejnojers (Ospel) schoonouders [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonvader schoonvader: schoejnvader (Ospel) schoonvader [DC 05 (1937)] III-2-2