19374 |
sleutel |
sleutel:
sleutel (L288a Ospel)
|
Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24535 |
sleutelbloem |
kerksleuteltje:
kêrksluuëtelkes (L288a Ospel),
koekenbloemetje:
kookebleumke (L288a Ospel),
pannenbloem:
primula veris
pannebloom (L288a Ospel),
primula:
-
primula (L288a Ospel),
sleutelbloem:
-
sleutelbloom (L288a Ospel, ...
L288a Ospel)
|
primula || sleutelbloem || sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
sleutelbos:
sleutelbos (L288a Ospel)
|
Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slijk:
sliek (L288a Ospel)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
knoei:
knūj (L288a Ospel)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34163 |
slijmblaas |
slijm:
slīm (L288a Ospel)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slī.pstęj.n (L288a Ospel),
wetsteen:
wɛtstęj.n (L288a Ospel)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
20502 |
slikken |
doorslikken:
door slikken (L288a Ospel)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19282 |
slim |
gauw in de gaten:
hij heeft het gauw inne gate (L288a Ospel),
lozig:
loezig (L288a Ospel),
slim:
slûm (L288a Ospel),
slûmp (L288a Ospel),
vernistig:
finistig (L288a Ospel)
|
slim || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
fijne, een -:
unne fiene (L288a Ospel),
linkmiechel:
linkmiechel (L288a Ospel),
uitgekookte, een -:
oetgekoeëkdje (L288a Ospel)
|
een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || slimme, geraffineerde vent || slimmerd
III-1-4
|