e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sleutel sleutel: sleutel (Ospel) Een voorwerp dat dient om deuren die op slot zijn, te openen(sleutel, sleuter, smet) [N 79 (1979)] III-2-1
sleutelbloem kerksleuteltje: kêrksluuëtelkes (Ospel), koekenbloemetje: kookebleumke (Ospel), pannenbloem: primula veris  pannebloom (Ospel), primula: -  primula (Ospel), sleutelbloem: -  sleutelbloom (Ospel, ... ) primula || sleutelbloem || sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)] III-4-3
sleutelbos sleutelbos: sleutelbos (Ospel) Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)] III-2-1
slib, rivierbodem slijk: sliek (Ospel) slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
slijm bij de nageboorte knoei: knūj (Ospel) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmblaas slijm: slīm (Ospel) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijpsteen slijpsteen: slī.pstęj.n (Ospel), wetsteen: wɛtstęj.n (Ospel) Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.] II-11
slikken doorslikken: door slikken (Ospel) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim gauw in de gaten: hij heeft het gauw inne gate (Ospel), lozig: loezig (Ospel), slim: slûm (Ospel), slûmp (Ospel), vernistig: finistig (Ospel) slim || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik fijne, een -: unne fiene (Ospel), linkmiechel: linkmiechel (Ospel), uitgekookte, een -: oetgekoeëkdje (Ospel) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] || slimme, geraffineerde vent || slimmerd III-1-4