id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24249 | spreeuw | spreeuw: sprieuft (Ospel), sprieëft (Ospel), sprîêft (Ospel) | Hoe heet de spreeuw? [DC 06 (1938)] || spreeuw III-4-1 |
21352 | spreken, praten | kallen: kallen (Ospel) | praten [DC 02 (1932)] III-3-1 |
34409 | springlap | bokkenlapje: bokǝlɛpkǝ (Ospel) | Lap of stuk zakkenstof onder de buik van een mannelijk schaap gebonden. Hierdoor verhindert men dat de bok kan dekken. [N 19, P 188 add.; monogr.] I-12 |
24382 | sprinkhaan | hooispringer: hoeijspringer (Ospel), hoeëjsprînger (Ospel), sprinkhaan: sprînkhaan (Ospel) | sprinkhaan [DC 07 (1939)] III-4-2 |
21007 | spruiten | spruitjes: spruuttjes (Ospel) | spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3 |
24516 | spruiten, uitbotten | scheuten (krijgen): scheut (Ospel), uitspringen: ± WLD oetspringe (Ospel) | Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3 |
33637 | spruitkool, spruitje | spruiten: mv. sproête (Ospel), spruitkool: sproetkhuul (Ospel) | [N Q (1966)]spruiten I-7 |
17910 | spuiten | spuiten: spuiten (Ospel) | spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] III-4-4 |
19428 | spuwbakje, kwispedoor | tufbakje: tuf bekske (Ospel) | Spuwpotje of -bakje (spuwbakje, tufbak, speekbak, kwispedoor, kwispeldoer) [N 79 (1979)] III-2-1 |
33515 | staakbonen | staakbonen: staâkboeën (Ospel) | stokboon I-7 |