34028 |
stamboekkoe |
volbloed:
vǫlblōt (L288a Ospel)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
26871 |
stamper |
stamper:
stɛmpǝr (L288a Ospel)
|
Blok hout met houten steel, gebruikt bij het stampen van de baggerbrij. [l, 104e]
II-4
|
20677 |
stamppot |
potage:
puttazie (L288a Ospel),
Fr. potage
petaa’zie (L288a Ospel)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)] || stamppot
III-2-3
|
20757 |
stamppot met stokvis |
pratmoes:
pratmoos (L288a Ospel)
|
stamppot van stokvis met aardappelen, gestoofde groenten en aardappelmoes
III-2-3
|
25960 |
standerdmolen |
kasmolen:
kas[molen] (L288a Ospel),
kast:
kast (L288a Ospel),
kastmolen:
kast[molen] (L288a Ospel)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
stasie (L288a Ospel)
|
de plaats van aankomst en vertrek van treinen [station, statie, halte] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
steegskə (L288a Ospel)
|
steegje; Hoe noemt men een smal - tussen de huizen? [DC 31 (1959)]
III-3-1
|
26746 |
steel van de heizicht |
zeisensnade:
zęjsǝsnōt (L288a Ospel)
|
[N 18, 77b; I, 26g]
II-4
|
32911 |
steel van de hooihark |
steel:
stēl (L288a Ospel)
|
De steel van de houten hooihark; zie de toelichting bij het lemma ''hooihark'' en afbeelding 11, a. Men vindt ook wel stelen die uit een gevorkte tak zijn gesneden, en daarmee de stevigheid verkrijgen die men anders door de verbindingsstukken tot stand brengt; vandaar de vork-benamingen aan het einde van het lemma. [N 18, 92a]
I-3
|
26754 |
steel van de schop |
schuppesteel:
sxøpǝstēl (L288a Ospel)
|
[I, 29f]
II-4
|