e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
torenspits spits: spits (Ospel) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk kerkklok: kerkklok (Ospel) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
torenvalk smelleken: smaelke (Ospel) torenvalk III-4-1
tornen losmaken: losmākǝ (Ospel) De naad of steken losmaken en uithalen. [N 62, 22; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 20; MW; S 38] II-7
tortelduif lachduif: lachdoef (Ospel), roosduif: roosdoef (Ospel), werd als huisdier gehouden als remedie tegen roos  roeësdoef (Ospel), roosduifje: rôêsduufke (Ospel), tortelduif: tòrteldoef (Ospel) Kent U daarin diverse variëteiten of rassen? Welke? Geef naam en eigenschappen. [N 93 (1983)] || tortelduif III-3-2, III-4-1
touwslager zeeldraaier: zē̜ldrɛjǝr (Ospel) Persoon die op ambachtelijke wijze touwen maakt. [N 48, 1; monogr.] II-7
trage vrouw trage, een -: troog (Ospel) een domme trage vrouw [sarut, sara] [N 85 (1981)] III-1-4
trap trap: trap (Ospel) Elk der boven elkaar gelegen en terugwijkende opstapjes die samen een trap in een huis vormen, waarlangs men naar een andere verdieping kan gaan (trede,tree,trap) [N 79 (1979)] III-2-1
trapleer trap: trap (Ospel) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trappen van het baggerslijk baggerd trappen: bagǝrt trapǝ (Ospel) Als het baggerslijk een paar dagen gedroogd heeft, begint men met het trappen van de specie. De veengrond dient men geheel en al vast en gelijk te trappen. [I, 106a] II-4