e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vastentijd vastentijd: in de vastetieët (Ospel) De periode van Aswoensdag tot Pasen (de grote vasten, vastentijd). [N 96C (1989)] III-3-3
vat, ton ton: ton (Ospel), vat: vā.t (Ospel) Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.] II-12
vee beesten: bīǝstǝ (Ospel), vee: vi (Ospel) Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.] I-11
vee fokken opzetten: opzetten (Ospel) Het houden van vee met als doel de vermenigvuldiging van de dieren. Objecten als "vee" en "koeien" zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. [N Q, 10b; monogr.] I-11
veel drinken buizen: Bargoens: buizen  buize (Ospel), lurken: Liktj toch neet zoeë aan di-j fles te lörke Wi-j völ hejje d¯r weer gelörktj vandaag: hoeveel heb je er weer gedronken vandaag  lörke (Ospel), pimpelen: pûmpele (Ospel), zuipen: zoepe (Ospel), zūpə (Ospel), zuuptj, zoeëp, gezoeëpe  zoêpe (Ospel), zuuptj, zoôp, gezoôpe  zoêpe (Ospel, ... ) gulzig drinken || pimpelen, drinken || veel drinken van alkoholische drank || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)] || zuipen, veel drinken III-2-3
veel geld waard veel geld waard: veul geldj weird (Ospel) veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)] III-3-1
veelvraat slokmieneke: Uitsluitend verklw.  slókmieneke (Ospel), vreetzak: vreetzak (Ospel, ... ) schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] || snoeper, veelvraat || veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)] III-2-3
veen of modder ophalen trekken met de netring: trękǝ met dǝ netreŋk (Ospel) [I, 91] II-4
veenachtig moerachtig: mōrɛxtǝx (Ospel), zo dik moer eropzitten: (men zegt van de grond) dǝr zet zūǝ dek mōr op (Ospel) Veenachtig, moerig, gezegd van grond. [I, 4b; II, 9; monogr.] II-4
veenachtig, moerassig, laaggelegen land heuveldelletje: hø̄vǝldęlkǝ (Ospel), kwacht: (mv.)  kwaxtǝn (Ospel), leren woep: lɛ̄rǝ wup (Ospel), moer: mōr (Ospel), mōǝr (Ospel) Naast de enqu√™tevragen I, 4 ("Hoe noemt men een moerassige wildernis met struikgewas en bomen?") en II, 9 ("Hoe noemt men veenachtig, moerassig land?") zijn in dit lemma ook verwerkt de opgaven van N 27, 20 (Hoe noemt men een moeras, de natte, weke grond zonder behoorlijke afwatering?") en monografische gegevens. Uit dergelijk moerasachtig, laaggelegen land wordt de tussenturf gewonnen. De opgaven suggereren wellicht dat in al de genoemde plaatsen tussenturf werd gestoken. Dat is zeker niet het geval geweest. De mogelijkheid tot het steken van deze turf was daar wel aanwezig. Vergelijk dit lemma met het lemma ''veen, moergrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond''. De bronnenopgave is daar echter anders. [I, 4; II, 9; N 27, 20; monogr.] II-4