e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

Gevonden: 3815
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boos geraakt: geraaktj (Ospel), kwaad: kwaot (Ospel), narrig: narrig (Ospel), spoors: spuûrs (Ospel) boos || boos, kortaf || boos, kwaad ten gevolge van een belediging [kwaad, boos, vuil] [N 85 (1981)] || kwaad, boos III-1-4
boot(je) schuit(je): sehuutje (Ospel) een klein open vaartuig met riemen of zeil voortbewogen [boot, schuit] [N 90 (1982)] III-3-1
bord telloor: təly(3)̄r (Ospel) etensbord III-2-1
borrel borrel: borrel (Ospel), drupje: drupke (Ospel), Gaef mich nog mer e dröpke  dröpke (Ospel), holapietje: Uitsluitend verklw. Woord is ontstaan in café waar de kastelein Piet steeds ¯t borrelglaasje tot aan de rand vulde en de klant riep Hola Pietje, bang dat hij er overheen goot  hoolaapietje (Ospel), krawouwer: Woord ontstaan op de "schaerbânk"(bijeenkomst bij de kapper)  krawouwer (Ospel) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] || borreltje || borreltje tot de rand gevuld zelf met een kop er bovenop III-2-3
borrelen (van water) pruttelen: pruttelen (Ospel, ... ) bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] || de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)] III-4-4
borrelglaasje borrelglaasje: borrelglaiske (Ospel) jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1
borstel borstel: beurstel (Ospel, ... ) borstel [DC 15 (1947)] || kwastachtige borstel [DC 15 (1947)] || schrobber (van takjes) [DC 15 (1947)] III-2-1
borstnaald naald: nǭlt (Ospel) De balk die loodrecht door het midden van het stormeinde is bevestigd. Zie ook afb. 14. [N O, 44b; A 42A, 86 add.] II-3
bos bos: bǫs (Ospel) Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.] I-8
bos groente bussel: bussel (Ospel), busseltje: ± WLD  bösselke (Ospel) Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)] I-7