23290 |
de roepen krijgen |
onder roepen zijn:
onger reupe (L288a Ospel)
|
De roepen krijgen, afgeroepen worden in de kerk, "onder de geboden staan", "onder de roepen zijn", "in de roepen gaan". [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34273 |
de stal uitmesten |
afvaren:
āfvārǝ (L288a Ospel)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opstoten:
ǫpstuǝtǝ (L288a Ospel)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
19639 |
de tafel afruimen |
de tafel afvegen:
taofel aafvaege (L288a Ospel)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'de tafel afruimen\'? (afvegen, afkuisen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19640 |
de was blauwen |
blauwselen:
blaudsele (L288a Ospel)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
bleken:
bleiken (L288a Ospel)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
mangelen:
ma.ŋələ (L288a Ospel)
|
mangelen
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
stieve (L288a Ospel)
|
Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drīvǝ (L288a Ospel)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
Deîg knaeje: deeg kneden
deîg (L288a Ospel)
|
deeg
III-2-3
|