24084 |
franciscaan |
bruine pater (lat.):
broen paters (L288a Ospel)
|
Een Franciscaan of Minderbroeder [bruine pater, de Broune, Minnebroor, broene paater]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24148 |
frater |
steenknuiter:
steînknuuëter (L288a Ospel)
|
frater
III-4-1
|
24315 |
fret |
fret:
fret (L288a Ospel)
|
fret: Hoe noemt u in uw dialect het marterachtige roofdier waarmee men jaagt op konijnen (het is de tamme albinovorm van de bunzing)? [N100 (1997)]
III-4-2
|
21029 |
frikandel |
frikadel:
frikkedel (L288a Ospel)
|
frikandel
III-2-3
|
25240 |
fris weer |
nijpig:
JK: correct overgenomen
niepig (L288a Ospel)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17598 |
fronsen |
fronselen:
gefronseltj (L288a Ospel)
|
Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20494 |
fruit eten |
groen opeten:
greun op aiten (L288a Ospel),
snatsen:
Hae és maager van ¯t snaatse
snaatse (L288a Ospel)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)] || uit de hand fruit eten
III-2-3
|
33529 |
fruit, ooft |
ooft:
spec. slechte soort peer als vlaaispijs gebruikt
oeëft (L288a Ospel)
|
ooft
I-7
|
33530 |
fruit, slechte kwaliteit |
kraatsel:
kraatsel (L288a Ospel)
|
gerimpelde appel
I-7
|
30056 |
fundament |
fondament:
fǫ.ndǝmę.nt (L288a Ospel)
|
De grondvesten van een gebouw. Het fundament kan al dan niet onderheid zijn, wordt in metselsteen, stampbeton of gewapend beton uitgevoerd en reikt tot aan het maaiveld of de begane grond. [N 31, 1a; N 31, 1b; N 31, 1c; monogr.]
II-9
|