20182 |
geboren worden |
geboren:
geboôre (L288a Ospel)
|
geboren (worden)
III-2-2
|
19725 |
gebouw |
tispel:
tespəl (L288a Ospel)
|
hoog gebouw
III-2-1
|
20161 |
gebroeders; niet gebruiken |
gebroers:
gebreurs (L288a Ospel)
|
broers
III-2-2
|
21492 |
geburen |
naburen:
naober (L288a Ospel)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24000 |
gedoopt worden |
gedoopt worden:
geduiptj (L288a Ospel)
|
Gedoopt worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19046 |
geduld |
geduld:
gedäöltj (L288a Ospel)
|
geduld
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gaeleschriêver (L288a Ospel),
gele schrijverd:
gaele schrievert (L288a Ospel)
|
geelgors
III-4-1
|
19280 |
geen rust hebben |
tourneren:
mar.: fr. "tourner
terneren (L288a Ospel)
|
geen rust hebben [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32746 |
geerakker |
geer:
gī(ǝ)r (L288a Ospel),
ophaal:
ǫphāl (L288a Ospel)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
24078 |
geestelijke |
geestelijke:
geistelijk (L288a Ospel)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|