31948 |
hamersteel |
steel:
stēl (L163p Ottersum)
|
De, doorgaans houten, handgreep van een hamer. [N 53, 126e]
II-12
|
29935 |
handbeschermer |
pootje:
putjǝ (L163p Ottersum)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
31934 |
handboor, fretboor |
handboor:
hānt˱bō̜r (L163p Ottersum)
|
Een kleine boor met een handgreep en met scherpe schroefdraad, die met één hand wordt rondgedraaid. Zie ook afb. 78. De handboor heeft als handvat ofwel een houten dwarsstukje, ofwel een rondgebogen metalen greep. Hij wordt gebruikt om gaten voor te boren en op plaatsen waar men met de omslagboor niet kan werken. [N 33, 132; N 53, 160b; N 53, 168; monogr.]
II-12
|
31940 |
handboormachine, borstboormachine |
ratelboor:
rātǝlbǭr (L163p Ottersum)
|
Boorapparaat met tandwieloverbrenging, waarbij tijdens het boren met één hand druk wordt uitgeoefend op het handvat en met de andere een hendel wordt rondgedraaid. Sommge handboormachines hebben in plaats van het handvat een plaat die tijdens het boren met de borst aangeduwd wordt. Zie ook afb. 84. [N 53, 174]
II-12
|
33305 |
handcultivator |
cultivator:
kyltivātor (L163p Ottersum),
extirpator:
pǭtǝr (L163p Ottersum)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
hant˂duk (L163p Ottersum),
hant˂dūk (L163p Ottersum)
|
handdoek
III-2-1
|
17661 |
handen (kindernamen) |
polletjes:
poelekes (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17660 |
handen (spotnamen) |
fikken:
fikke (L163p Ottersum),
jatten:
jatte (L163p Ottersum),
klauwen:
klaawe (L163p Ottersum),
klouwe (L163p Ottersum),
poten:
peut (L163p Ottersum)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
28851 |
handgaren |
handgaren:
hāntgǭn (L163p Ottersum)
|
Naaigaren voor handgebruik, in tegenstelling tot machinegaren. [N 62, 57]
II-7
|
21519 |
handgeld |
handgeld:
haandgaelt (L163p Ottersum),
voorschot:
vörschòt (L163p Ottersum)
|
eerste geld dat iemand ontvangt voor zijn waren [handsgeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|