32039 |
hele gleufzwaluwstaart |
zwalfstaarttand:
swɛlfstarttānt (L163p Ottersum),
zwalfstaartverbinding:
swɛlfstart˲vǝrbindeŋ (L163p Ottersum)
|
Haakse houtverbinding, waarbij het uiteinde van de ene plank zwaluwstaartvormig is bewerkt en past in een zwaluwstaartvormig bewerkte groef in de andere plank. De hele gleufzwaluwstaart wordt vooral als breedteverbinding toegepast bij planken en plaatmateriaal. Zie ook afb. 133. [N 54, 55b; N 54, 55g]
II-12
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
gaaruit:
Truj is gaoruut ien de war.
gaoruut (L163p Ottersum),
Ziede gïj gaort gék!
gaort (L163p Ottersum),
stik:
Dn bé.rg gèt hie.r stik af; t is enne stikke wèg. Zus is nog nie stik bèèter. t Is daor nie stik zö die.p. t Wördt zoo stikskes tied dat ie ku.mt (langzamerhand). tw. stik!: Stik, ik bin mien knip vergèète!
stik (L163p Ottersum)
|
helemaal, geheel en al
III-4-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
dən e.məl (L163p Ottersum)
|
hemel [RND]
III-3-3
|
34474 |
hen met kuikens |
kloek:
kluk (L163p Ottersum)
|
Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34470 |
hen zonder staart |
bolhen:
bolhen (L163p Ottersum),
bolhoen:
bōu̯hun (L163p Ottersum)
|
[N 19, 62b; monogr.]
I-12
|
19511 |
hengsel |
hengel:
heŋǝl (L163p Ottersum),
hingel (L163p Ottersum)
|
hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)] || Het grote handvat over de hele mand heen. Zie ook afb. 284. De wis waarmee een hengsel werd gevlochten werd in Stokkem (L 423) beugel (bø̄ǝgǝl) genoemd. [N 40, 72; monogr.]
II-12, III-2-1
|
30342 |
hengselduim |
toren:
tǭn (L163p Ottersum)
|
Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.]
II-9
|
33944 |
hengstebit |
hengstgebit:
heŋst˲gǝbet (L163p Ottersum)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|
33757 |
hengstveulen |
hengstveulen:
heŋstvø̜lǝ (L163p Ottersum)
|
Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a]
I-9
|
34440 |
herdershond |
schaapshond:
sxǭpshōnt (L163p Ottersum)
|
Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|