e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hele gleufzwaluwstaart zwalfstaarttand: swɛlfstarttānt (Ottersum), zwalfstaartverbinding: swɛlfstart˲vǝrbindeŋ (Ottersum) Haakse houtverbinding, waarbij het uiteinde van de ene plank zwaluwstaartvormig is bewerkt en past in een zwaluwstaartvormig bewerkte groef in de andere plank. De hele gleufzwaluwstaart wordt vooral als breedteverbinding toegepast bij planken en plaatmateriaal. Zie ook afb. 133. [N 54, 55b; N 54, 55g] II-12
helemaal, geheel en al gaaruit: Truj is gaoruut ien de war.  gaoruut (Ottersum), Ziede gïj gaort gék!  gaort (Ottersum), stik: Dn bé.rg gèt hie.r stik af; t is enne stikke wèg. Zus is nog nie stik bèèter. t Is daor nie stik zö die.p. t Wördt zoo stikskes tied dat ie ku.mt (langzamerhand). tw. stik!: Stik, ik bin mien knip vergèète!  stik (Ottersum) helemaal, geheel en al III-4-4
hemel hemel: dən e.məl (Ottersum) hemel [RND] III-3-3
hen met kuikens kloek: kluk (Ottersum) Kip die rondloopt met kuikens. Zie afbeelding 9. [A 6, 1c; A 28, add.; L 22, 22; Gwn 5, 15 add.; NE II, 11; L B2, 320; R 3, 40; JG 1a, 1b, 2c; Vld.; monogr.] I-12
hen zonder staart bolhen: bolhen (Ottersum), bolhoen: bōu̯hun (Ottersum) [N 19, 62b; monogr.] I-12
hengsel hengel: heŋǝl (Ottersum), hingel (Ottersum) hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)] || Het grote handvat over de hele mand heen. Zie ook afb. 284. De wis waarmee een hengsel werd gevlochten werd in Stokkem (L 423) beugel (bø̄ǝgǝl) genoemd. [N 40, 72; monogr.] II-12, III-2-1
hengselduim toren: tǭn (Ottersum) Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.] II-9
hengstebit hengstgebit: heŋst˲gǝbet (Ottersum) Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50] I-10
hengstveulen hengstveulen: heŋstvø̜lǝ (Ottersum) Het mannelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3a] I-9
herdershond schaapshond: sxǭpshōnt (Ottersum) Hond van verschillend ras die door de herder wordt gebruikt ter bewaking van de schaapskudde. [N 7, 68; N 78, 21a; L 6, 30; JG 1a, 1b; monogr.] I-12