20429 |
huwelijk |
trouw, de -:
trow (L163p Ottersum)
|
huwelijk
III-2-2
|
19296 |
iemand hinderen |
koeioneren:
Zïj koejenie.rde hum nét zö lang tot hïj d¯r én ónderdör ging
koejenie.re (L163p Ottersum)
|
lastig vallen, sarren
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
lijkbidden:
liekbèèje (L163p Ottersum)
|
mondelinge uitnodiging tot het bijwonen van de begrafenis, lijkbidden
III-2-2
|
25153 |
ijs (alg.) |
ijs:
ī.s (L163p Ottersum)
|
ijs
III-4-4
|
17942 |
ijsberen |
bessemen:
bēsseme (L163p Ottersum),
drentelen:
drèntele (L163p Ottersum),
gejaagd lopen:
gejaage (L163p Ottersum)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25154 |
ijspegel |
ijspeem:
iespeem (L163p Ottersum),
iespimme (mv.) (L163p Ottersum),
ijspummel:
iespummels (mv.) (L163p Ottersum)
|
ijskegel, ijspegel || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
hie.zel (L163p Ottersum),
hīēzel (L163p Ottersum)
|
ijzel || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
hie.zele (L163p Ottersum),
hīēzele (L163p Ottersum),
ie.zele (L163p Ottersum)
|
ijzelen [N 22 (1963)] || ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
26088 |
ijzerbalk van de hollandse molen |
draagbalk:
draagbalk (L163p Ottersum
[(beltmolen)]
)
|
De horizontale balk waarin bij de Hollandse molen het boveneinde van de koning draait. Zie ook het lemma ɛijzerbalkɛ.' [N O, 51g; N O, 29d; A 42A, 17]
II-3
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
bakovensdeur:
bakǭvǝs˱dø̄r (L163p Ottersum)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|