e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
klef kletserig: klɛtsərex (Ottersum) vochtig, klef III-2-3
klei delven leem steken: lēm stē̜kǝ (Ottersum  [(in weiland)]  ), leem uit de kuil smijten: lēm yt ˲dǝ kȳl smitǝ (Ottersum), leem uit de put smijten: lēm yt ˲dǝ pøt smitǝ (Ottersum) Klei of leem winnen. Daartoe werd een put gemaakt waarmee de kleilaag bereikt kon worden. [N 49, 2a] II-8
klei snijden leem snijden: lēm snejǝ (Ottersum) De klei met behulp van het kleimes in dunne vellen, repen of schilfers snijden met de bedoeling hem te ontdoen van harde stukken en te mengen. In L 163 werd de klei verscheidene malen gesneden. [N 49, 7a] II-8
klei trappen leem treden: lēm trē̜jǝ (Ottersum) De klei met de voeten fijnstampen. In L 163 gebeurde dit met klompen (klømp) of met blote voeten (blōt\ vȳt). [N 49, 9a] II-8
klei vermageren mengen: meŋǝ (Ottersum), onder mekaar zetten: ōndǝr mǝkǭr zętǝ (Ottersum) De klei minder vet maken door er leem, veldspaat, kwarts of kalk aan toe te voegen. [N 49, 12c] II-8
klei, leem klei: klęj (Ottersum), kleigrond: klęi̯grōnt (Ottersum), leemgrond: lēmgrōnt (Ottersum) Algemene benaming voor de taaie, kneedbare grondsoort die verwerkt wordt in de steen- of pannenfabriek of in de pottenbakkerij. Termen die klei aanduiden die voor specifieke doeleinden wordt gebruikt, zijn opgenomen in de lemmata ɛpotaardeɛ, ɛsteenbakkerskleiɛ en ɛdakpannenkleiɛ. In Nederland komen verschillende kleisoorten voor. De oudste kleilagen uit het Tertiair (Oligoceen) zijn de mariene afzettingen uit de Achterhoek en Twente. Deze vette en kalkhoudende leem is grijsachtig tot (licht)groenachtig of bruinachtig van kleur en wordt ook Rupelse of Boomse klei genoemd. De jongere rivierkleiafzettingen uit het Tertiair (Plioceen) komen voor in Limburg in plaatsen als Reuver (L 299), Swalmen (L 331) en Brunssum (Q 35). De bij Brunssum gevonden klei, die geelbakkend is, wordt gebruikt voor vuurvast materiaal. De klei bij Tegelen (L 270) en Belfeld (L 297) heeft zich tijdens de overgang van het Tertiair naar het Kwartair gevormd en bevindt zich in lagen van anderhalf tot vier meter onder het zand. Deze vette klei is uitermate geschikt voor dakpannen en greswaren. De in het zuiden van Nederlands Limburg aangetroffen l√∂ss tenslotte bestaat uit fijn materiaal dat door de wind werd aangevoerd. Deze kleisoort is mager en wordt gebruikt voor het vervaardigen van metselstenen (Janssen, pag. 22/23).' [N 27, 48; L 1a-m; S 21; monogr.] || Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.] I-8, II-8
kleimes leemmes: lēmmɛs (Ottersum) Mes, bestaande uit een tot meer dan een halve cirkel omgebogen lemmet met niet helemaal haaks op de uiteinden van het lemmet twee evenwijdig aan elkaar bevestigde houten handvatten dat wordt gebruikt bij het snijden van de klei. Zie ook afb. 1. [N 49, 7b] II-8
kleimolen leemmolen: lēmmø̄̄lǝ (Ottersum) Door paardenkracht of machinaal aangedreven molen waarmee de klei bewerkt kan worden. Zie ook het lemma ɛvoormalerɛ. In L 270 werd de klei tot 1927 met behulp van paardenkracht bewerkt, daarna elektrisch.' [N 49, 16a] II-8
klein paard ardenner: ardɛnǝr (Ottersum), drieling: drileŋ (Ottersum), hit: het (Ottersum) Bedoeld is een paard dat lichter is dan een gewoon boerenpaard en dat men in de koets kan spannen. Een pony is lichter dan een bidet, die op zijn beurt niet zo zwaar als een ardenner is (P 49). Een dubbele pony is zwaarder dan een (enkele) pony of bidet (L 424). Een bidet, iets groter dan een pony, dient veelal als loop- en koetspaard (P 192, Q 168, 242). Een hit - waarbij eveneens een onderscheid tussen enkele en dubbele hit wordt gemaakt - kan vergeleken worden met een pony of bidet. Een ardenner is kort, dik en gedrongen (P 46), groter dan een pony maar kleiner dan een gewoon paard. Uit de antwoorden blijkt een sterke wisseling van de accentuering in pony en bidet. Pony met initiaal accent is aan het Nederlands, met finaal acent aan het Franse poney ontleend. De beginaccentuering in bidet gaat op een autonome ontwikkeling in de dialecten terug. Buiten de genoemde termen komen er nog een vrij groot aantal andere voor. Zie afbeelding 1. [JG la, lb, lc, 2c; N 8, 62a, 62b, 62c en 62d; A 4, 3; L 20, 3] I-9
klein persoon krot: wat ⁄n krot (Ottersum), mannetje: ⁄t is mar ⁄n menneke (Ottersum) klein van gestalte [N 10 (1961)] III-1-1