e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knobbelzwaan zwaan: zwaon (Ottersum) zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)] III-4-1
knollen uittrekken plukken: pløkǝ (Ottersum) In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17] I-5
knolraap, raap groene knollen: grȳn knǫlǝ (Ottersum), knollen: knǫlǝ (Ottersum) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knolvoer, rapen (coll.) groen: grȳn (Ottersum), knollengroen: knǫlǝgrȳn (Ottersum) Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a] I-5
knoop knoop: knø̄p (Ottersum), knōp (Ottersum), N62,065b - Soorten: mangel, perlemoer, nikkele, hööltere, maantel, bókse-kneup.  knoop (Ottersum) Hoe noemt U: een knoop in het algemeen [N 62 (1973)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.] II-7, III-1-3
knoopsgat knoopsgat: knöpsgat (Ottersum), knø̜ps˲gat (Ottersum) Gat, spleetvormige opening in een kledingstuk enz., waar men een knoop door kan halen om het te sluiten. Het knoopsgat bestaat uit een rechte snede, met aan de voorkant een peervormig nestelgaatje. Dat nestelgaatje moet 3 millimeter in doorsnee zijn. Het knoopsgat moet altijd 3 √† 4 millimeter groter zijn dan de middellijn van de knoop welke er door moet komen. Als het knoopsgat ingesneden is, moet men het omwerken met de omslagsteek (Papenhuyzen III, pag. 16-17). [N 62, 40; Gi 1.IV, 41; MW; monogr.] || Hoe noemt U een knoopsgat? [N 62 (1973)] II-7, III-1-3
knoopsgatenzijde knoopsgatenzij(de): knø̜psgatǝzi-j (Ottersum) Knoopsgatenzijde is veelal van betere kwaliteit dan naaizijde en men maakt deze ook nog wel van zuivere echte zijde (Papenhuyzen III, pag. 12). Men gebruikt knoopsgatenzijde voor het naaien van knoopsgaten. [N 59, 7b; N 62, 57; monogr.] II-7
knorren knaaien: knǭi̯ǝ (Ottersum), knorren: knǫrǝ (Ottersum) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot brombeer: Dèn a.lden brómbèèr duut de godga.nseleken dag niks a.nders as knaoje  brómbèèr (Ottersum), grijns: Mât duut d¯n heelen tied knaoje; ¯t is ennen é.chte gri.ns  gri.ns (Ottersum), grompot: Dèn grómpot hèt óp alles wat én te mérke  grómpot (Ottersum), knaaikont: Niks is goe.d of ¯t dugt nie bïj dieje knaojkó.nt  knaojkó.nt (Ottersum), knaaipens: Zie ook knaojkó.nt  knaojpé.ns (Ottersum), knaaipot: Zie ook knaojkó.nt  knaojpot (Ottersum), knaaizaak: Zie ook knaojkó.nt  knaojzak (Ottersum), knoterpot: Dèn mi.ns is ennen é.chte knotterpot; noojt is ie tevriije  knotterpot (Ottersum) brompot, knorrepot || knorrepot || knorrepot, klager || knorrige man || mopperaar III-1-4
knuppel, knots knuppel: knøpəl (Ottersum) knuppel [RND] III-1-2