e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korbelen kromme benen: krom bēn (Ottersum) Balkjes die ter ondersteuning tussen de standvink en de moerbalk worden aangebracht. Zie ook afb. 70c. [N 54, 120e] II-9
kordeel, hotlijn toom: tōm (Ottersum) Riem die of touw dat aan de korte teugel (cf. lemma Loenje) is vastgemaakt en door de voerman in de hand gehouden wordt. Als de voerman aan die lijn trekt, draait het paard naar links (haar), als hij er zachte rukjes aan geeft, draait het paard naar rechts (hot). Meestal wordt de gewenste richting van het paard echter vooral met commando''s aangegeven. [JG 1a, 1b; N 13, 29 en 32] I-10
korenbloem rogbloem: rogbloem (Ottersum), weidebloem: wèjjenbloem (Ottersum) korenbloem III-4-3
korenmijt zetten zetten: zętǝ (Ottersum) Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
korf ben: bɛn (Ottersum), korf: kø̜rf (Ottersum), kø̜rǝf (Ottersum) In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.] II-12
korhoen korhoen: karhoen (Ottersum) korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)] III-4-1
korst kapje: kɛpkə (Ottersum), korst: kōrst (Ottersum) kapje, korstje van een brood || korst III-2-3
kortademig dempig: dèmpig (Ottersum), démpig (Ottersum) kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2
korte broek korte boks: korte bóks (Ottersum) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] III-1-3
korte overjas jekker: jekker (Ottersum), korte jas: korte jas (Ottersum) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3