26087 |
kozijn |
deurkozijn:
deurkozijn (L163p Ottersum),
deurraam:
dø̜rrām (L163p Ottersum),
glasraam:
glasrām (L163p Ottersum),
kozijn:
kozijn (L163p Ottersum),
kozęjn (L163p Ottersum),
raamkozijn:
raamkozijn (L163p Ottersum)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
kozijnanker:
[kozijn]āŋkǝr (L163p Ottersum)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18205 |
kraag |
kraag:
kraag (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum),
kréégske (L163p Ottersum),
kraagje:
krē̜xskǝ (L163p Ottersum)
|
Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)]
II-7, III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pelderien (L163p Ottersum)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krē̜i̯ǝ (L163p Ottersum),
kręi̯ǝ (L163p Ottersum)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoerzel:
knŏĕrzel (L163p Ottersum),
knoopbotje:
knoepbutjes (L163p Ottersum),
knōōpbutje (L163p Ottersum)
|
kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
32112 |
kraalprofiel |
kraal:
krǭl (L163p Ottersum)
|
Houten lijst waarvan de dwarse doorsnede een halfbolvormig profiel vertoont. Zie ook afb. 154. [N 55, 156]
II-12
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛləkəs (L163p Ottersum)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kraam:
kraom (L163p Ottersum)
|
kraambed
III-2-2
|
19697 |
kraan |
kraan:
krōͅn (L163p Ottersum)
|
kraan
III-2-1
|