e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lagenverdeellat hoogtelat: hø̜xtǝlat (Ottersum) Maatlat die is onderverdeeld in eenheden die ieder de dikte van één baksteen plus één voeg groot zijn. De lagenverdeellat heeft doorgaans een lengte van 1,10 m en wordt door de metselaar tegen de profielen gehouden om de laagverdeling daarop te kunnen aftekenen. Deze werkzaamheden werden in Q 3 'voegen aftekenen' ('vugǝ ǭftēkǝnǝ') en in L 414 'aftekenen' ('āftīkǝnǝ') genoemd. Zie ook afb. 28. [N 31, 8a; N 31, 8b; N 31, 7c; monogr.; div.] II-9
lagers lagers: lāgǝrs (Ottersum) De lagers van de draaischijfas. Het onderste lager van de draaischijfas bestond in L 270 uit een plat ijzeren plaatje met kuiltje, waarin de puntige as draaide. Aan de bovenzijde was de draaischijfas vastgemaakt in een lager in een arm, bevestigd aan de zitting. In L 163 werd het geheel gesmeerd door middel van een spekzwaard (spɛk˲zwǭrt).' [N 49, 27c] II-8
laken laken: lākǝ (Ottersum) Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW] II-7
lakken lakken: lakǝ (Ottersum) Met lak of vernis bestrijken, waardoor een glanzende oppervlakte wordt verkregen. [N 67, 66c; monogr.] II-9
lam lam: lam (Ottersum), lammetje: lɛmkǝ (Ottersum), schaapje: sxø̜pkǝ (Ottersum) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lammeren lammen: lāmǝ (Ottersum) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitmeelspap: Syst. WBD  boekedeméélspap (Ottersum), lammetjespap: lɛmkəspap (Ottersum), lɛməkəspap (Ottersum), Syst. WBD  lèmmekespap (Ottersum) lammetjespap, boekweitpap voor jonge kinderen || Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
lamoen gestel: gǝstęl (Ottersum) Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] I-13
lamp lamp: lāmp (Ottersum), tondelpot: tōntəlpoͅt (Ottersum) lamp III-2-1
lampenpit lampenpit: laampepit (Ottersum) lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)] III-2-1