id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33830 | mager paard | wrak: vrak (Ottersum) | [N 8, 62m] I-9 |
33025 | mais oogsten | plukken: pløkǝ (Ottersum) | De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.] I-4 |
32994 | maiskolf | kolf: kǫlǝf (Ottersum) | Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4 |
33822 | mak | zeeg: zēx (Ottersum) | Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9 |
26042 | makelaar | makelaar: mākǝlār (Ottersum) | Verticaal in de top van de kap aangebracht stuk hout dat dient tot ondersteuning van de nok. De makelaar verbindt het midden van de hanebalk met de top van het gebint. Zie ook afb. 49k. [N 54, 162; div.] II-9 |
19110 | maken | maken: make (Ottersum), maken (Ottersum) | maken [DC 02 (1932)] III-1-4 |
26458 | mal | formeel: fǫrmēl (Ottersum), mal: mal (Ottersum) | Boogvormig uitgezaagd plankje dat wordt gebruikt bij het vervaardigen van een gewelfd plafond. [N 54, 144b] II-9 |
29455 | maler | ballenmaker: balǝmākǝr (Ottersum) | De arbeider die de klei in de kleimolen brengt en met behulp van dit toestel de klei bewerkt. [N 49, 17c] II-8 |
20205 | man | kerel: kɛl (Ottersum), kɛ̄l (Ottersum) | man [RND], [RND] III-3-1 |
20154 | man, manspersoon | man: man (Ottersum), manskerel: ma.nskèl (Ottersum), manslui: ma.nsluj (Ottersum), zie ma.nsluj ma.nsluuj (Ottersum) | man || mannen, man(s)volk || manspersoon III-2-2 |