25347 |
merk |
loodje aan/in de staart:
lø̄tjǝ īn dǝ start (L163p Ottersum)
|
Het merk dat een rund krijgt, als het aangegeven wordt. [N 28, 2]
II-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (L163p Ottersum)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
33758 |
merrieveulen |
meerveulen:
mē̜rvø̄.lǝ (L163p Ottersum)
|
Het vrouwelijk jong van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 3b]
I-9
|
19756 |
mes |
krommes:
kromɛs (L163p Ottersum),
mes:
mɛs (L163p Ottersum),
scheermes:
sxęrmɛs (L163p Ottersum),
schopje:
sxøpkǝ (L163p Ottersum),
slachtmes:
slaxtmɛs (L163p Ottersum),
snijmes:
snejmɛs (L163p Ottersum),
spitsmes:
spetsmɛs (L163p Ottersum),
steekmes:
stēkmɛs (L163p Ottersum),
uitsnijmes:
ytsnejmɛs (L163p Ottersum)
|
In dit lemma zijn 17 vragen uit vragenlijst 28 samengesmolten die vroegen naar bepaalde soorten messen. Omdat bleek dat in die 17 lemmata een grote overeenkomst bestond wat betreft de voorkomende woordtypen, leek samensmelting van die zeventien vragen lexicografisch een verantwoorde zaak. Uit het woordmateriaal blijkt dat de benamingen van de messen bepaald niet vastliggen. Men geeft een mes vaak niet een benaming die verband houdt met de vorm maar men benoemt het vooral onder invloed van de handeling die men ermee verricht. En omdat een slachter met één mes verschillende handelingen verricht, kan eenzelfde soort mes toch door diezelfde slachter verschillend genoemd worden. De gebruiksmogelijkheid domineert bij de naamgeving van het object boven de vorm ervan. Zo zou men kunnen concluderen aan de hand van de voorkomende varianten. Daarom is ter verduidelijking van dit lemma differentiatie naar gebruiksmogelijkheid noodzakelijk. Hieronder worden de verschillende gebruiksmogelijkheden (soms ook de vorm) van de messen opgesomd zoals die in de 17 vragen naar voren komen. Achter elk woordtype wordt met één of meer hoofdletters a, b, c enzovoorts, tussen ronde haken geplaatst. verwezen naar onderstaande lijst. Wanneer een woordtype meerdere functies in zich heeft dan één, dan is de functie niet voor iedere variant en per plaats apart aangeduid. Het feit dat een woordtype meerdere functies kent, wil dus niet zeggen dat iedere opgave binnen dat woordtype al die vooraf genoemde functies heeft, maar wil wel zeggen dat alle opgaven tezamen binnen zo''n woordtype die genoemde functies vertegenwoordigen. Hieronder volgt de lijst van gebruiksmogelijkheden: a) het mes met de kromme punt waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10a). b) het aan beide zijden scherp geslagen mes waarmee men het slachtvee doodt (N 28, 10b). c) het mes waarmee men de geweekte haren en opperhuid van het varken verwijdert (N 28, 28b). d) het mes waarmee men de laatste haren van het varkenslijf verwijdert (N 28, 33a). e) het mes met de spitse punt waarmee men de runderhuid doorsnijdt (N 28, 41). f) het mes waarmee men de runderhorens verwijdert (N 28, 43). g) het mes waarmee men de runderkop verwijdert (N 28, 45). h) het mes waarmee men de runderhoeven verwijdert (N 28, 47). i) het mes waarmee men de runderpoten verwijdert (N 28, 49). j) het mes waarmee men de huid losmaakt van het runderlijf (N 28, 52). k) het mes waarmee men de buik doorsnijdt (N 28, 57). l) het mes waarmee men de ingewanden uit de buik lossnijdt (N 28, 60). m) het mes met de spitse punt waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70a). n) het ronde mes waarmee men de varkensoren verwijdert (N 28, 70b). o) het mes waarmee men het slachtvee klooft (N 28, 90). p) het mes waarmee men het vlees (van varken of rund) in (grote) stukken snijdt (bij het begin van de verwerking na het versterven) (N 28, 99). q) het mes waarmee men de ribben in stukken deelt (N 28, 105). De woordtypen zijn niet naar de gebruiksmogelijkheden geordend, maar worden alfabetisch gerangschikt. Zie afb. 11' [N 28. 10a; N 28, 10b; N 28, 28b; N 28, 33a; N 28, 41; N 28, 43; N 28, 45; N 28m 47; N 28, 49; N 28, 52; N 28. 57; N 28, 60; N 28. 70a: N 28. 70b; N 28, 90; N 28, 99; N 28, 105; monogr.]
II-1
|
33315 |
mes van de sikkel |
mes:
mɛs (L163p Ottersum)
|
Halvemaanvormig ijzeren gedeelte; met de scherpe holle kant werd het gras gemaaid. Vaak is de naam van het werkend deel van een gereedschap dezelfde als die van het gereedschap als geheel; zie bij blad van de zeis, de knuppel van de dorsvlegel, enz. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) sikkel zie het lemma Sikkel. In de drie plaatsen waar het type sikkel hier is gedocumenteerd, is voor het gereedschap als geheel een ander lexeem, i.c. kromme, opgegeven. [N 18, 79b]
I-5
|
19533 |
mes voor pannenkoeken |
koekenspaan:
koekespaon (L163p Ottersum)
|
mes waarmee pannekoeken worden omgedraaid in de pan (struifsteker) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30452 |
messing |
veer:
vē̜r (L163p Ottersum)
|
Het vierkante, uitstekende gedeelte aan de zijkant van een plank dat met behulp van een ploegschaaf wordt vervaardigd en sluit in de groef van de volgende plank. [N 54, 132d; monogr.]
II-9
|
30453 |
messing en groef |
geschaafd en geploegd:
gǝsxāft˱ ɛn gǝpluxt (L163p Ottersum)
|
Houtvergaring, waarbij vloerplanken over de lengte met elkaar verbonden worden: in de ene lange zijde van elke plank is een groef geploegd, aan de andere een messing die daarin past. [N 54, 132e]
II-9
|
31847 |
messingschaaf |
veerschaaf:
vē̜rsxāf (L163p Ottersum)
|
De schaaf van de ploegschaafset waarmee men de messingen schaaft. Zie afb. 43 en ook het lemma ɛmessingɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 68a; N 53, 68c]
II-12
|
32580 |
mest afsteken |
(mest) afkorten:
afkǫrtǝ (L163p Ottersum),
afsteken:
afstē̜kǝ (L163p Ottersum)
|
Om bij het mestuitrijden de dieper gelegen, aangezakte en samengeperste mest in de mestvaalt en vroeger in de potstal beter met de riek te kunnen opnemen, stak, sneed of hakte men deze door met respectievelijk een scherpe spade, een soort zaag, een bijl. De hieronder vermelde termen hebben alle mest tot object. [N 18, 15 + 21d add.; N 11A, 11; monogr.]
I-1
|