34149 |
niet bevrucht |
gust:
gøst (L163p Ottersum),
mans:
mans (L163p Ottersum)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
25391 |
niet goed gebroeid |
verbrand:
vǝrbrānt (L163p Ottersum)
|
Als men bij het broeien te veel of te heet water gebruikt, is het effect averechts: de haren blijven dan erg vast op de huid zitten en laten zich niet gemakkelijk verwijderen. Opgaven als ''het varken is verbranden de huid is verbrand'' zijn versmolten tot één type "verbrand".' [N 28, 23; monogr.]
II-1
|
21654 |
niet gunnen |
niet doorgaan:
gét nie dör (L163p Ottersum)
|
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
30331 |
niet haaks |
schaloens:
sxaluns (L163p Ottersum),
uit de haak:
yt ˲dǝ hǭk (L163p Ottersum)
|
Niet zuiver rechthoekig, gezegd van bijvoorbeeld een werkstuk. [N 53, 199b; monogr.]
II-12
|
25386 |
niet meteen leegbloeden |
genabbeld:
gǝnabǝlt (L163p Ottersum)
|
Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.]
II-1
|
32721 |
niet of niet goed voren |
(de ploeg) wil niet grijpen:
wel ni ˲gripǝ (L163p Ottersum)
|
Aan het begin van een nieuwe voor kan het gebeuren - vooral als men de ploegstaart niet stevig vasthoudt - dat de ploeg niet of moeilijk de grond in wil: het ploeglichaam trekt een streep over de harde voor of pakt deze slechts ten dele. Een ploeg voort niet goed, als hij - niet goed afgesteld zijnde - te veel of te weinig grond grijpt of de losgeploegde aarde te hoog opwerpt. Er ontstaan evenmin mooie voren, als er kweekgras, onverteerde mest e.d. in het om te ploegen land zitten en als er zich mest vastzet aan de ploegschei. [JG 1a; N 11A, 124c; monogr.]
I-1
|
18921 |
nietsnut |
lapzwans:
Dèn lapzwa.ns is nie vöruut te bra.nde
lapzwa.ns (L163p Ottersum)
|
nietsnut
III-1-4
|
19010 |
nieuwsgierig |
nieuwsgierig:
Vertèl ¯s ga.w, ge makt mien nïjsgierig Als d¯r ¯n brulleft is, stôn d¯r a.ltied nïjsgierige vrôllie ân de kèrk
nïjsgierig (L163p Ottersum)
|
nieuwsgierig
III-1-4
|
19177 |
nieuwsgierigaard |
gaap:
Die gaap stó.nt wèr achter de gerdien te loe.re én te spèlke
gaap (L163p Ottersum),
gaapmuil:
Dèn gaapmoel óntgèt niks; hïj ziet én wèt alles Wat stèt dieje gaapmoel dor wèr ööj te kie.ke
gaapmoel (L163p Ottersum)
|
nieuwsgierig of dom persoon || nieuwsgierige vrouw
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niezen:
nieze (L163p Ottersum),
proesten:
proeste (L163p Ottersum)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|