26560 |
opdraaien |
opdraaien:
op˱drɛ̄jǝ (L163p Ottersum)
|
Onder toevoeging van klei het op zijn kop op de schijf geplaatste werkstuk een nog hogere of bredere vorm geven. [N 49, 33b]
II-8
|
32041 |
open zwaluwstaart |
zwalfstaarttand:
swɛlfstarttānt (L163p Ottersum)
|
Haakse hoekverbinding waarbij de uiteinden van de beide stukken hout van zwaluwstaartvormige pennen voorzien zijn. Het kopshout van beide reeksen pennen is op de buitenhoek zichtbaar. Zie ook afb. 135. [N 54, 55d]
II-12
|
21548 |
openbare verkoop |
uitroep:
⁄n uutrōēp (L163p Ottersum),
verkoop:
⁄n verkoop (L163p Ottersum)
|
openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20439 |
opgebaard zijn |
op het lijkstrooi liggen:
hij lit óp ’t liekstroj (L163p Ottersum)
|
hij ligt opgebaard
III-2-2
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
hennetje:
henǝkǝ (L163p Ottersum),
pul:
pøl (L163p Ottersum),
pulletje:
pølǝkǝ (L163p Ottersum)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
18218 |
ophanger |
oog:
ōx (L163p Ottersum)
|
Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37]
II-7
|
25424 |
ophijsen |
opdraaien met een lier:
opdrɛjǝ mɛtǝ līr (L163p Ottersum)
|
Nadat haken achter de blootgelegde pezen zijn gestoken of een balkje door de opening tussen de pezen en de poten is geschoven, worden aan de haken of aan het balkje touwen bevestigd. De touwen worden over een balk door twee ogen in het plafond of iets dergelijks aangetrokken, waardoor het rund uit de slachtbrug wordt getrokken, de poten gespreid. Volgens de respondent uit L 211 gaat het als volgt. De sterke kartouwen worden aan een balk vastgemaakt. Het ronde balkje wordt door de achterpoten gestoken en de lus een slag om het balkje gelegd. Door de lus stak men een z.g. karpaal. Met twee man tegelijk draaide men het balkje rond, waardoor het kartouw rond het balkje werd gewonden en de koe omhoog gehesen. Soms maakte men bij dit ophijsen gebruik van een katrol of lier. [N 28, 65; N 28, 66; monogr.]
II-1
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
ópklaoren (L163p Ottersum)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
26974 |
oplegger |
zwaluwstaartscharnier:
swɛlfstartsxarnīr (L163p Ottersum)
|
Scharnier dat niet in het hout wordt ingelaten, maar er bovenop gespijkerd of geschroefd wordt. Het 'Bergse scharnier' heeft twee zwaluwstaartvormige bladen die met een losse bout aan elkaar zijn bevestigd. Zie ook afb. 61. [N 54, 82]
II-9
|
30359 |
oplegslot |
oplegslot:
oplęxslǫt (L163p Ottersum)
|
Slot dat aan de binnenzijde van een deur op de deurstijl wordt geschroefd. Over het 'Frans slot' merkt Zwiers I op pag. 402 op: ø̄Het doet dienst als dag- en nachtslot, en is daartoe voorzien van drie schotels of schieters. Des nachts worden alleen de twee uiterste schotels gebruikt, welke in werking treden door het tweemaal omdraaien van den sleutel. Bij éénmaal omdraaien springt alleen de middelste schieter terug, die aan de binnenzijde aan den knop, welke zich ter rechterzijde van het slot bevindt, kan worden teruggetrokken, zonder dat van den sleutel behoeft te worden gebruik gemaakt.ø̄ [N 54, 102]
II-9
|