e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reducerend stoken afstoken: afstǭkǝ (Ottersum), temperen: tɛmpǝrǝ (Ottersum) De luchttoevoer naar de oven verminderen. In L 163 verstond men onder de term afstoken de inhoud van de oven op temperatuur houden, maar de brandstof in de vuurmonden op laten branden, dus geleidelijk temperen. [N 49, 68c] II-8
reepje overschietend gras te wijd gezwaaid: tǝ wīt˲ gǝzwāi̯t (Ottersum) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3
reformladder reformleer: rǝfǫrmlēr (Ottersum) Ladder uit twee delen die gebruikt kan worden als schuifladder en als dubbele ladder. [N 67, 63c] II-9
regel regel: rēgǝl (Ottersum) Lat met een formaat van 3,5 bij 6 cm -1,5 bij 2,5 duim-. [N 50, 73d; monogr.] II-12
regels spreibanden: sprejbāndǝ (Ottersum) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regen (alg.) regen: réégen (Ottersum) regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)] III-4-4
regenboog regenboog: réégenbaog (Ottersum) regenboog [weerteken] [N 22 (1963)] III-4-4
regenbuitje bijs: ⁄n bīēs (Ottersum) licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)] III-4-4
regenen (alg.) regenen: réégenen (Ottersum), zouwen: saawe (Ottersum) regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)] III-4-4
regenjas regenjas: réégenjas (Ottersum, ... ) damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)] III-1-3