29559 |
reducerend stoken |
afstoken:
afstǭkǝ (L163p Ottersum),
temperen:
tɛmpǝrǝ (L163p Ottersum)
|
De luchttoevoer naar de oven verminderen. In L 163 verstond men onder de term afstoken de inhoud van de oven op temperatuur houden, maar de brandstof in de vuurmonden op laten branden, dus geleidelijk temperen. [N 49, 68c]
II-8
|
32868 |
reepje overschietend gras |
te wijd gezwaaid:
tǝ wīt˲ gǝzwāi̯t (L163p Ottersum)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
30692 |
reformladder |
reformleer:
rǝfǫrmlēr (L163p Ottersum)
|
Ladder uit twee delen die gebruikt kan worden als schuifladder en als dubbele ladder. [N 67, 63c]
II-9
|
31729 |
regel |
regel:
rēgǝl (L163p Ottersum)
|
Lat met een formaat van 3,5 bij 6 cm -1,5 bij 2,5 duim-. [N 50, 73d; monogr.]
II-12
|
30179 |
regels |
spreibanden:
sprejbāndǝ (L163p Ottersum)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
25171 |
regen (alg.) |
regen:
réégen (L163p Ottersum)
|
regen in het algemeen [rengel, majem] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25181 |
regenboog |
regenboog:
réégenbaog (L163p Ottersum)
|
regenboog [weerteken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25238 |
regenbuitje |
bijs:
⁄n bīēs (L163p Ottersum)
|
licht regenbuitje [smeer, bui, stoes, getsbui, bies, zauwke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25183 |
regenen (alg.) |
regenen:
réégenen (L163p Ottersum),
zouwen:
saawe (L163p Ottersum)
|
regenen [sausen, majemen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18554 |
regenjas |
regenjas:
réégenjas (L163p Ottersum, ...
L163p Ottersum)
|
damesregenmantel [N 23 (1964)] || regenjas [rusjer, ploensent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|