e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijst rijst: rist (Ottersum) rijst III-2-3
rijstebrij potjesbummel: pøͅtjəs˂bøməl (Ottersum), Syst. WBD  pötjesbummel (Ottersum), rijstebrij: riestebri-j (Ottersum) rijstebrij || Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstevlaai: ristevlaaj (Ottersum), Syst. WBD  riestevlaaj (Ottersum) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijzen rijzen: rīzǝ (Ottersum) [N 29, 25b; monogr.] II-1
rijzen, uit de aren vallen rijzen: ręi̯zǝ(n) (Ottersum) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpelen, fronsen rimpelen: rēmpǝlǝ (Ottersum) Al plooiend rijgen. Rimpelen is het uitrekken van een hoeveelheid stof tot een vooraf bepaalde kortere lengte, langs één of meer stiklijnen, waarbij de ruimte wordt verdeeld in gelijke, soepele plooitjes (Het Beste Naaiboek, pag. 178). Bij fronsen wordt de ruimte over een bredere afstand verdeeld dan bij rimpelen. Zie afb. 46. [N 59, 53; N 62, 12a; N 62, 30; Gi 1.IV, 34; MW; monogr.] II-7
ring ring: e Ring (Ottersum) ring [GTP] III-1-3
ringen, randen verwijderen van peulvruchten ringen: rengen (Ottersum) [N Q (1966)] I-7
ringkwast meniekwast: mēnikwāst (Ottersum), zinkkwast: zēŋkkwāst (Ottersum) Kwast waarbij de haarbundel in een smalle ijzeren ring wordt geplaatst en vervolgens wordt vastgewigd. [N 67, 30e] II-9
ringmus blauwmannetje: blaowmènneke (Ottersum), blauwmenneke (Ottersum), ringelklut: ringelklöt (Ottersum) ringmus || ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)] III-4-1