21936 |
ruien |
ruizelen:
ruu.zele (L163p Ottersum)
|
ruien
III-4-1
|
32578 |
ruige mest |
ruw mest:
rou̯ [mest] (L163p Ottersum),
verse mest:
vǫrsǝ [mest] (L163p Ottersum)
|
Ruige mest is mest die pas uit de stal is gekomen en daarom nog onverteerd stro bevat. Deze mest vormt aanvankelijk de boven- of buitenlaag van de mesthoop, die o.i.v. zon en wind gemakkelijk verdroogt. Hij heeft daarom ook (nog) niet de kwaliteit van de in het vorige lemma bedoelde mest, die langer en dieper in de mesthoop heeft gezeten. De plaatselijke varianten van [mest [N M, 10b; N 11, 27 add.; N 11A, 4b; JG 1a + 1b add.; div.]
I-1
|
33435 |
ruimte waar men stro hakselt en bewaart |
hakselkamer:
hɛksǝlkāmǝr (L163p Ottersum)
|
Het stro dat als veevoer wordt gebruikt, wordt gehakseld (in stukken gesneden) en bewaard in een speciaal daartoe ingerichte "hakselbewaarplaats", of ergens waar toevallig plaats is (meestal in de schuur). Zie ook aflevering I.4, paragraaf 6.4 (blz. 149) over het snijden van het stro. Een aantal benamingen betreft niet de ruimte in de zin van een vertrek, maar een kist, bak of ton waarin het stro gehakseld dan wel het haksel bewaard wordt. De bewerkingen, hakselen, snijden en bewaren, worden in het lemma weerspiegeld. Opgaven als "in de schuur" of "in het kafhuis" zijn hier niet gehonoreerd. [N 5A, 72a en 72b; div.; monogr.]
I-6
|
30772 |
ruitenzetter |
ruitenzetter:
rytǝzętǝr (L163p Ottersum)
|
Vakman die ruiten op maat maakt en inzet. De 'ruitenkremer' trok vroeger met zijn 'glaskast' ('glāskas') op de rug langs de dorpen in de omtrek van Sittard om gebroken ruiten te vervangen. [N 67, 98d; monogr.]
II-9
|
26259 |
ruiter |
ruiter:
rø̜jtǝr (L163p Ottersum)
|
De plank van ongeveer 3 x 12 cm doorsnede die op de nokgording wordt aangebracht. Op de ruiter worden de nokvorsten gespijkerd of met specie vastgelegd. Zie ook afb. 85. [N 54, 176]
II-9
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
blinde koe:
blie.nde koe (L163p Ottersum),
paardsdoorn:
pèrdsdorn (L163p Ottersum)
|
runderhorzel
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angelsbult:
WLD
angelsbulten (L163p Ottersum)
|
larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20666 |
rundvleessoep |
rundsoep:
rundsoep (L163p Ottersum),
Syst. WBD
reuntsoep (L163p Ottersum)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
roeps (L163p Ottersum),
WLD
roeps (L163p Ottersum),
roepse (L163p Ottersum)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
31801 |
ruw, gezegd van gezaagd hout |
rouw:
row (L163p Ottersum)
|
De ruwheid van het oppervlak van gezaagd hout wordt veroorzaakt door de al dan niet slecht afgestelde zaagtanden van het zaagblad. Wanneer een plank onvoldoende diep uitgeschaafd was, zei men in Bilzen (Q 83): de zeeg staat nog derin (dǝ zē̜x stēt nǫx tręn). [N 53, 29b]
II-12
|