e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slachthout hanghout: haŋkhǫlt (Ottersum), haŋkhǭlt (Ottersum), hāŋkhǫlt (Ottersum), hāŋkhǭlt (Ottersum) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slagader inkorten aders korten: ǫjǝrs kǫrtǝ (Ottersum) Als de keel van het rund is doorgesneden, kan een deel van het uitstromende bloed stollen. Door een stukje van de slagader af te snijden verwijdert men de prop stolsel die verder uitstromen van het bloed belemmert. [N 28, 37; Veldeke 10. 581: monogr.] II-1
slaghout houderschei: hāltǝrsxęi̯ (Ottersum) Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f] I-13
slagijzer klopijzer: klop˱īzǝr (Ottersum) Het stuk ijzer waarmee de mandenmaker het vlechtwerk dichter opelkaar slaat. Zie ook afb. 277. In Stokkem (L 423) werd dit werk met de zijkant van de hand gedaan; in Diepenbeek (Q 71) beschermde men de hand daartoe met een stuk leer. [N 40, 56; monogr.] II-12
slagknop stelschaaf: stęlsxāf (Ottersum) De hardhouten of ijzeren knop op sommige schaven die dient om de schaafbeitel en keerbeitel fijner af te stellen en de schaafspie los te slaan. Zie ook afb. 31f. [N 53, 54e] II-12
slaglat slaglijst: slaxlīst (Ottersum) Boven op de stijl van de vleugel wordt soms een deklat gespijkerd. Met behulp van deze lat wordt de naad tussen beide vleugels afgedekt en verkrijgt men een betere afsluiting tegen de wind. [N 55, 45b] II-9
slagschei slagschei: slaxsxęi̯ (Ottersum) De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d] I-13
slak slak: slék (Ottersum) slak III-4-2
slakkencement dijckerhoff: dęjkǝrhǫf (Ottersum) Cementsoort die wordt verkregen door gegranuleerde basische hoogovenslakken met droog gebluste vette of hydraulische kalk te vermengen, waarbij, al dan niet, een de bindtijd regelende toeslag wordt bijgevoegd. Tot deze soort behoort onder andere de witte Portlandcement (witte cement, Dijckerhoffcement). Deze bezit een bijna witte kleur tengevolge van het lage ijzergehalte. Slakkencement wordt niet voor gewapend beton gebruikt. Zie voor het woorddeel 'kraaien-' in het woordtype 'kraaiencement' (Q 222) ook het Waalse 'crahê', ø̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄. [N 30, 35b] II-9
slang slang: slang (Ottersum) slang III-4-2